pelgrimsreize te doen naar de Kaaba, het middelpunt van den Islam. De Kaaba te Mekka is een vierhoekig gebouw van elf meter hoogte bij acht meter breedte, dat sedert de dagen van Mohammed het grootste heiligdom uitmaakt der ‘ware geloovigen,’ die zich bij hun gebed immer daarheen richten. Het voornaamste voorwerp van vereering in dat bedehuis, hetwelk door den Islam uitsluitend als Beit Allah, dat is: huis Gods wordt aangeduid, is een zwarte steen, naast den ingang in den oostmuur gemetseld. Deze steen zou door den engel Gebriël den aartsvader Abraham als geschenk zijn thuisgebracht. Verder wordt in het gebouw nog de indruk van Abrahams voet aangewezen. Zelfs zou het heele gebouw door Abraham gesticht zijn, en eeuwenlang was het heiligdom het voorwerp van bloedige twisten tusschen de verschillende stammen, die om het bezit er van streden. In het jaar 1630 liet de Turksche sultan Murad IV er een moskee om heen bouwen, en de zijden dekkleeden, die de Kaaba omhullen, worden jaarlijks door de sultans van Turkije vernieuwd.
De moskee heeft negentien poorten en zeven hooge minarets, maar onderscheidt zich niet door bijzondere fraaiheid van vormen en is daarbij in verloop van tijd door onhandige reparaties leelijk verknoeid. De Kaaba verheft zich op het binnenplein, dat 230 meter lang 160 meter breed en van alle zijden met kolonnaden, te zamen van 484 zuilen, omgeven is. Op dat binnenplein vindt men ook de heilige bron Zemzem, wier water echter niet te best drinkbaar is.
Het plein, waarop de groote ‘moskee des heiligdoms’ staat, is eigenlijk het eenige van de stad, die overigens wel regelmatige en breede, maar ongeplaveide en slijkerige of stoffige straten beeft. De huizen zijn van steen en meerendeels tot huurwoningen ingericht voor de pelgrims: te hunnen behoeve strekken zich ook in al de vijf en twintig wijken der stad lange rijen van koffiehuizen en winkels of bazaars uit.
De ‘moeder der steden,’ zooals Mekka bij de Muzelmannen heet, ligt in de Arabische provincie Hedsjas, 400 kilometers ten zuiden van Medina, in een eng, zandig en onvruchtbaar dal, dat, van kale hoogten en dorre zandvlakten omgeven, van het noorden naar het zuiden afdaalt, en in die richting door de regenbeek Wadiel-Tarafeyn doorsneden wordt. Ten gevolge dier ligging heeft zij groot gebrek aan water, daar de bronnen meest brak zijn, zoodat het drinkwater 40 kilometer ver uit Arafat door middel eener leiding moet aangevoerd worden. Behalve door eenige wachttorens bij de ingangen der stad en een klein kasteel wordt zij aan de oostzijde van het dal beschermd door een groote citadel, met dikke muren en torens, en op een hoogte gelegen, die echter weer door andere hoogten wordt beheerscht.
Vroeger had Mekka over de 100 000, thans echter slechts 50 of 60.000 vaste inwoners. De talrijke karavanen namelijk, die eertijds met rijke offergaven naar de heilige stad kwamen, zijn in den laatsten tijd sterk verminderd, en daardoor is ook de beteekenis van Mekka, dat vroeger door den toevloed der pelgrims de hoofdmarkt en stapelplaats van het oosten was, als handelsstad zeer afgenomen. Als de haven van Mekka kan Dsjidda aan de Roode Zee gelden.
In de dagen harer glorie mocht de stad van den profeet ook op vermaarde scholen en talrijke godsdienstige instellingen bogen, die echter tegenwoordig schrikkelijk vervallen zijn.
Wat de nijverheid betreft, is alleen de vervaardiging van rozenkransen er nog in bloei.
Voor den rechtzinnigen Muzelman heeft Mekka intusschen, ondanks haar verval, nog altijd haar groote godsdienstige beteekenis als de bakermat van den Islam behouden en nog voortdurend is zij het middelpunt der pelgrimstochten, die uit alle deelen der Muzelmansche wereld daarheen trekken.
Onze gravure op blz. 324 stelt zulk een karavaan bij de terugkomst uit de heilige stad voor en geeft daarvan een duidelijker denkbeeld dan een uitvoerige beschrijving zou vermogen.