Wetenswaardigheden.
de uitvinding van het schaakspel. Onder de vele sagen over de uitvinding van het schaakspel is er eene, welke verhaalt, dat de bramien Sissa het, 400 jaar v. Chr., zou hebben uitgevonden, om den koning Schachram, die het volk verachtte, daardoor te leeren, dat een heerscher niets vermocht zonder zijne minderen. De koning, over deze geestige uitvinding verrukt, veroorlooft den bramien, dat hij tot belooning eene gunst, naar believen, verzoeken zou. De bramien verlangde dat men hem voor het eerste vak één graankorrel zou geven, voor het tweede twee, voor het derde vier, voor het vierde acht, voor het vijfde zestien korrels en zoo al verder in meetkunstige reeks tot het 64ste vak toe. Met het gezamenlijk bedrag van die korrels zou hij tevreden zijn. Koning Schachram was verbaasd over deze vordering, die hem zoo onbeteekenend voorkwam, dat hij haar bijna als spot opvatte; maar hoe stond hij te kijken, toen hij vernam, dat al het graan, dat de aarde destijds voortbracht, het verlangde aantal korrels niet kon opleveren. Het bedroeg: 18,000,000,000,000,000,000 korrels, die bijna 15 billioen kubieke voeten of een half billioen Engelsche schepels uitmaken, en waarvoor eene ruimte van 2200 vierkante mijlen, waarop het koren 30 voet hoog lag, zou noodig zijn.
***
peter de groote had bij zijne eerste groote reis het voornemen ook Italië te bezoeken, maar de Strelitzers stonden op nieuw op en noodzaakten hem snel naar Rusland terug te keeren. Terwijl hij door Polen reisde, bezocht hem koning August II, de sterke bijgenaamd. Deze gaf den Czar ook een bewijs van zijne kracht. Met zijn sabel sloeg hij met één houw een Poolschen os den kop af. ‘Geef mij den sabel,’ zeide Peter, ‘daarmee wil ik ook den draak van den opstand het hoofd van den romp scheiden.’ De koning reikte hem den sabel over met de volgende woorden: ‘Dood aan de Turken en Tartaren, - leven en genade voor uwe onderdanen!’
***
een treffend antwoord gaf Seydlitz in den slag te Zorndorf, toen de koning hem het bevel gaf met zijne cavalerie tot een bepaald punt voort te rukken. Seydlitz bemerkt met zijn scherpen blik, dat zijne ruiters daardoor nutteloos aan het kanonvuur werden blootgesteld en weigert, zelfs na herhaald bevel van den koning, te gehoorzamen. Frederik de Groote zond nogmaals eene boodschap en liet hem zeggen, dat hij het na den slag met zijn hoofd zou te verantwoorden hebben, waarop Seydlitz met een blik op zijne hooggeschatte ruiters antwoordde: ‘Zeg den koning, dat mijn hoofd na den slag tot zijn dienst staat, maar dat hij mij veroorlove in den slag daarvan in zijn belang nog een goed gebruik te maken.’ En hij maakte er een goed gebruik van, want nooit had hij met zulk eene kracht den vijand aangetast, nooit onder zulke gunstige omstandigheden, met zulk eene bekwaamheid de tucht en de eer van het belangrijkste cavalerieleger gehandhaafd. De koning omhelsde den held na de bevochten zege met de woorden: ‘Ook dezen triomf heb ik aan u te danken,’ waarop Seydlitz, bescheiden en rechtvaardig als altijd, hernam: ‘Niet aan mij, genadige vorst, maar aan de dappere lieden, die ik aanvoer.’
Zulke kleine twisten plachten nu en dan wel eens eene geringe verwijdering tusschen den koning en zijn cavalerie-generaal te veroorzaken, maar konden toch Seydlitz geen oogenblik in zijne trouw en liefde voor Frederik doen wankelen.