Cervantes en zijn meesterwerk.
(Slot)
Het maakt een weemoedigen indruk, van Cervantes, gelijk van zoovele groote en edele mannen, door het nageslacht met de schitterendste lauweren gekroond, te moeten lezen, dat hij tijdens zijn leven miskend, aan gebrek prijs gegeven, ja belasterd en gekerkerd werd. Zijn leven is ééne lange lijdensgeschiedenis, en als slachtoffer van zijne eigene edelmoedigheid en der ondankbaarheid van anderen is hij zelf ongetwijfeld de grondtype van zijn ridderlijken held Don Quixote. Steeds had hij te kampen tegen de windmolens van ijdelheid, eigenbelang en laagheid, maar nooit verloochende hij den heldhaftigen moed, waarmee hij eenmaal als krijger de wapenen der Turken getrotseerd en als gevangene de ketenen der slavernij getorscht had.
Van Cervantes' jeugd is weinig bekend. Dat hij den 9en October 1547 te Alcala de Henares geboren ot althans gedoopt werd, is volgens den deken Putman thans geschiedkundig bewezen. Hij was de zoon van een oud-adellijk, doch verarmd geslacht, ‘en het is zeer wel aan te nemen,’ gaat genoemde geleerde voort, ‘wat sommige spaansche schrijvers vermoeden, dat Cervantes de eerste bladzijde van zijn Don Quijote schrijvende, de vaderlijke woning op het oog had: een vervallen kasteeltje, met een duiventil, eenige akkers land er om heen, waarvan er nu en dan een wordt te gelde gemaakt, de bewoner een hidalgo die niets uitvoert dan op de jacht gaan, die zijn schraal inkomen juist noodig heeft voor zijn schrale tafel, in het bezit van een oud wapenrek waarin nog een lans en verroest schild, een oud mager paard op stal, één bediende, die nu den rang van tuinbaas, dàn dien van stalknecht heeft, eene bejaarde dienstmaagd en een nichtje - kind van een nog armer of in armoede overleden bloedverwant - met de zorg voor de keuken en de huishouding belast; ziedaar den edelman aan lager wal, en de vaderlijke woning van Cervantes in de nabijheid van Alcala de Henares in Castilië.’
Als knaap toonde hij een hartstochtelijken leeslust en eene groote voorliefde voor de vertooningen van het toenmalige straattooneel. Zijne eerste wetenschappelijke vorming kreeg hij aan de hoogeschool zijner geboortestad, die destijds nog in bloeienden staat verkeerde, en zette later te Madrid of Salamanca zijne studiën voort. In verschillende latere tooneelstukken bewees hij, het studentenleven met het oog van een opmerker te hebben waargenomen. Dat hij door zijne leermeesters hoog geacht werd, kan hieruit blijken, dat toen een hunner bij gelegenheid van het overlijden der gemalin van koning Philips II een bundel treurzangen verzamelde en daarin ook een paar gedichten van den jeugdigen Cervantes opnam, hij hem zijn welbeminden en hooggeschatten leerling noemde.
Misschien was het door genoemden dichtbundel dat Cervantes de aandacht trok van kardinaal Aquaviva, die als pauselijk gezant ter gelegenheid van de begrafenis der koningin te Madrid vertoefde. Hoe het zij de jonkman volgde den kardinaal als kamerdienaar naar Rome, overeenkomstig het gebruik der onbemiddelde edelen van zijn tijd, die gaarne een goed heenkomen zochten in het gevolg van dezen of genen Romeinschen prelaat. Maar op den duur kon de kloeke jongeling zich in die dienstbaarheid, hoe zacht en gemakkelijk ze overigens was, niet schikken. Er deed zich eensklaps iets voor, hetwelk zijn vurig hart met machtigen aandrang tot de edele krijgersloopbaan dreef. De Christenheid moest worden verdedigd tegen de Turken; de Heilige Vader, de Spaansche koning en de republiek Venetië hadden zich vereenigd tot een heilig verbond en eene vloot uitgerust, die onder bevel van Don Juan van Oostenrijk tegen de vijanden van den christen naam zou ten strijde trekken. De geloovige zonen van het katholieke Spanje schaarden zich bij honderden onder de vaan van Don Juan, ook Cervantes gordde de wapenen aan ter verdediging des kruises, en hij had het geluk een gewichtig aandeel te hebben in de luisterrijke overwinning van Lepanto.
‘Onze held,’ verhaalt Putman, ‘was ge plaatst aan boord van de galei Marquesca van Juan Andrea Doria, en lag beneden deks, toen men den vijand voor zich had, aan eene hevige koorts; nauwelijks echter verneemt hij het sein tot den aanval of hij snelt naar boven en staat met de wapenen in de hand op zijn post. Tevergeefs poogden kapitein en vrienden hem te overreden naar beneden te gaan. “Wat,” was het fiere antwoord, “wat zou men wel van Miguel de Cervantes zeggen? Als braaf soldaat stond ik steeds waar ik staan moest en dat zal ik ook nu doen met de koorts op het lijf. Peter is het vechtend voor God en voor mijn koning te sterven, dan beneden weg te schuilen.”
De kapitein gaf toe. De gevaarlijkste plaats werd door Cervantes ingenomen en twaalf vastberaden mannen, waarover hij het bevel zou voeren, werden hem toegevoegd. De Marquesca kwam in het hevigste van den strijd. Cervantes en de zijnen vochten als leeuwen. Lijken vielen om Cervantes heen, waarop hij, met twee kogels in de borst en een door de linkerhand, op het oogenblik der overwinning, machteloos nederzeeg. Hij werd eerst te Petela, waar de deerlijk gehavende Marquesca op de helling moest, verpleegd en vervolgens in het hospitaal te Messina, dat hij niet dan in Maart van het volgend jaar, en met verlies van den linkerarm, verlaten kon.’
De noodlottige verminking benam hem echter den moed en strijdlust van vroeger niet; een paar jaar later maakte hij weer een zeeslag mee, dien Don Juan in de nabijheid van Tunis leverde en keerde daarop met zijn regiment naar Sicilië en Italië terug, welk land hij op zijne verschillende marschen bijna geheel leerde kennen; een heel jaar lag hij te Napels in garnizoen. In 1575 kreeg hij zijn ontslag met brieven van Don Juan, die hem daarin den koning bijzonder aanbeval; doch helaas, hij mocht vooreerst de welverdiende rust na heeten strijd in het vaderland niet genieten; het schip, dat hem naar de geliefde Spaansche kust moest terugvoeren, viel in handen van kapers en Cervantes werd met tal zijner lotgenooten te Algiers als slaaf verkocht.
Hartverscheurend is het verhaal der ellende, die de held van Lepanto hier jaren achtereen had uit te staan. Achtereenvolgens was hij de slaaf van drie hardvochtige meesters, van een Griek, van een Venetiaan, en later van den Bey zelf, die hem voor elke poging om zich en zijne lotgenooten de vrijheid te bezorgen gruwzaam tuchtigde. Had Cervantes slechts aan zich zelven gedacht, wellicht zou het hem bij zijn moed en schranderheid gelukt zijn zich te bevrijden; maar hij offerde zich op voor zijne arme medeslaven. Eenmaal had hij dertien dier ongelukkigen in een hol aan de zeekust weten te verbergen en verzorgde ze daar vier weken lang, steeds uitziende naar een schip, doch toen eindelijk het heilrijk uur der bevrijding geslagen scheen, werd hij door een zijner beschermelingen verraden, en Cervantes nam alleen de straf voor de heele samenspanning op zich. Een andermaal had hij het plan beraamd, met zestig zijner landslieden te ontvluchten, doch ook dit lekte uit en hij, de aanstoker, werd weer voor allen gestraft. Eindelijk besloot hij tot het groote waagstuk, een opstand onder al de christenslaven van Algiers te bewerken, doch wederom mislukte dit en slechts als door een wonder kon Cervantes den dood ontkomen. Eens had men hem zelfs den strik reeds om den hals geslagen om hem te worgen, doch kon hem de namen zijner deelgenooten niet uit den mond persen.
Na vijf jaren harde slavernij herkreeg hij de vrijheid. Zijn oudste broeder, die te gelijk met hem in de gevangenschap was geraakt, was drie jaren te voren losgekocht en thans gelukte het zijne arme moeder, die inmiddels weduwe geworden was, met opoffering van het laatste wat zij bezat en geholpen door zelfopofferende Trinitariër-monniken, ook den losprijs voor haar jongsten zoon, 500 kronen, bijeen te krijgen. Het was hoog tijd, want reeds was Cervantes met zijn meester den Dey ingescheept, om naar Constantinopel te vertrekken, waar men hem moeilijk had kunnen bevrijden. Zoo verliet hij dan eindelijk Algiers, gevolgd door de liefde en achting van al de ongelukkige medeslaven, die daar nog moesten achterblijven.
Tien jaren had hij buiten zijn vaderland rondgezworven en toen hij er eindelijk mocht terugkeeren, vond hij er niets dan kommer en ellende; zijne familie zag hij in de diepste armoede terug, en van allen verlaten, zag hij geene andere uitkomst voor oogen, dan, evenals zijn broeder, maar weer in dienst te treden. Hij volgde zijn regiment naar Portugal en naar de Azorische eilanden, maar maakte van zijn verblijf in Portugal ijverig gebruik tot het bestudeeren der Portugeesche taal en letteren, die hem bijzonder aantrokken. Vandaar teruggekeerd wijdde hij zich geheel aan de letterkunde en schreef zijn Galatea, naar men verhaalt om het hart te winnen eener edele dame, die hij dan ook weldra naar het altaar mocht voeren. Hoewel van adellijke afkomst was zijne vrouw echter even arm als hij, zoodat het echtpaar, te meer daar Cervantes ook eene zijner zusters in zijn