Generaal De Colomb reikt de eereteekens uit aan de gasthuisnonnen van Marseille.
Ieder volk heeft zijne kenmerkende karaktertrekken; doch bij geene Europeesche natie komen die eigenschappen wellicht zoozeer uit als bij de Franschen. Het ligt geenszins in onze bedoeling hier ongepast eene ontleding te geven van den eigendommelijken volksgeest onzer Zuiderburen; wij willen enkel, naar aanleiding onzer gravure, de inkonsekwentie als een der voornaamste grondtrekken van het Fransche karakter staven. Bij geen ander volk kan overigens dat gebrek in dergelijke mate aangetroffen worden, omdat geen stam den Gallo-Romaanschen in lichtzinnigheid nabij komt, en de inkonsekwentie veeltijds slechts geteeld wordt door een onbedacht en ongerijpt oordeel. Men zie onze gravure: zij verbeeldt den generaal de Colomb, hoofdbevelhebber van het vijftiende legerkorps, die het kruis van het Eerelegioen overhandigt aan Mme. Saint-Julien, overste der zusters van St. Vincentius à Paulo, als belooning der schitterende liefdediensten door haar tijdens den laatsten cholera bewezen. Al de generaals en kolonels van het garnizoen woonden deze treffende plechtigheid bij, die op de binnenplaats des krijgshospitaals van Marseille plaats had. Ook de vijftiende afdeeling der soldaat-ziekendieners was onder de wapens geroepen, om der edele vrouw de krijgseer te bewijzen. De generaal de Colomb sprak ter dier gelegenheid eene redevoering uit, waarin de verhevenste gevoelens doorstraalden, en die op al de aanwezigen eenen diepen indruk maakte. Daarna hechtte de veldoverste een gouden eeremetaal op de borst van zuster Stephania voor hare onverpoosde zelfopoffering gedurende dezelfde besmettelijke ziekte.
Welnu, het zou niemand verwondering baren, als wij in het kort eene teekening mededeelden, waarop verbeeld werd hoe de menschlievende en moedige vrouwen, die men heden de hoogste eer waardig keurt, door dezelfde gewapende huldebetuigers bij den arm gegrepen en uit het gesticht gedreven werden, waar zij hun leven waagden ter leniging van het lijden hunner medemenschen. De verwereldlijking van gods- en ziekenhuizen is immers in Frankrijk aan het dagorde als een uitspruitsel der verburgering van het onderwijs. En had deze laatste niet insgelijks de uitdrijving ten gevolge van een aantal geestelijke broeders, welke in 1870 met bewonderenswaardige vaderlandsliefde de gewonden onder den doodenden kogelregen verpleegden en naar de verbandhuizen droegen? Want het is vooral op godsdienstig gebied, dat de inkonsekwentie der Franschen zich lucht geeft, al leverde het politiek terrein hun dan ook in deze eeuw ruimschoots gelegenheid om hunne veranderziekte op eene weinig ernstige wijze aan den dag te leggen. Eene natie toch die in de drie kwart eener eeuw zoo wat nagenoeg een dozijn malen van regeeringsvorm verandert, kan toch niet op wijs en beredeneerd staatkundig beleid aanspraak maken. Die wuftheid van het Fransche volk vindt echter zijn tegenwicht in zijne aangeborene edelmoedigheid en een aantal andere hoedanigheden, en deze onderscheiden onze Zuiderburen gunstig van hunne naäpers hier ten lande, die wel bij hunne napoetsingen zich tot de ondeugden hunner modellen verlagen kunnen, zonder er tevens in te mogen gelukken zich tot hunne deugden te verheffen.