Nieuw vermeerdert konincklijck lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen
(1703)–Anoniem Nieuw vermeerdert konincklijk lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen– AuteursrechtvrijOp de Wijse: Lest als ick lagh en sliep, &c.
Jonghman.
Klarinda Lief verhoort mijn droevigh klagen,
Dat ick gestadigh doe al voor de deur,
Klarinde helpt my uyt getreur,
En wilt doch oock u liefde tot my dragen,
Dat ick genieten magh u soete geur.
Klarinde.
Wel Jongman komt ghy mijn al weder quellen,
Daer ick so dickwils hebbe neen geseyt,
Jck bid u soeckt een ander Meyt,
En wilt mijn jonger hert niet meer ontstellen
Want ik tot trouwen noch niet ben bereyt.
Jonghman.
Klarinde uytverkoren schoon vriendinne
Dat gy eens wist mijn rechte liefden-gront
Gy soud dan met u rooder-mond
My so beloonen mijn standvaste minne,
Want siet mijn sinnen op u zijn gegront.
Klarinde.
't Js waer Jongman gy hebt u trou gedragen,
Soo ick bespeurt heb wel twee jaren langh,
Maer siet ick ben noch in bedwangh,
Jongman gy moest het aen mijn Ouders vragen,
Dat wy dees dage gaen ons trouwens-gang.
Jonghman.
Och Lief wat troostigh woorden komen spruyten,
Al uyt u aengename mondt:
Een kusje, ick tree toe terstont;
| |
[pagina 93]
| |
Jck sal u Ouders mijnen min ontsluyten,
En hoe mijn hert van liefden is doorwond.
Den Jongman treed by den Vader.
Jk wens u goeden dag Vader verkooren
Dat ick soo stout u hier kom spreken aen;
Och wilt mijn gunste niet versmaen,
Jck heb u Klarinde tot mijn Bruyd verkooren,
Vergunt mijn dat ick met haer te trouwen gaen.
Vader.
Wel Jongman spreekt gy mijn dochter van paren,
Sout gy gaen trouwen soo een jonger kind,
Ey Jongman u wel versint;
Want sy is maer een Spruyt van vijfthien jaren,
Jck loof voorseecker dat ghy zijt verblind.
Men sagh den Jongman in sijn sinnen dwalen,
En men sagh nat over sijn wangen gaen:
En hy stort een droef getraen,
Den Vader dee aldaer sijn Dochter halen,
En hy sprack haer met dese woorden aen.
Vader en Dochter.
Wel dochter sult gy trouwen in dees dagen
En u alreeds begeven in droefheyd,
't Js by u niet wel beleyt,
Dat ghy soo groote Liefde hebt gedragen,
Aen een jongman vol van getrouwigheyd.
Dochter.
Vader hy heeft sijn liefde my gedragen,
Soo ick bespeurt heb wel twee jaren lang,
Och den tijd viel mijn soo bangh,
Doe hy sijn grote liefde my quam klagen,
Jck heb hem dees dagen,
Voor mijn Lief ontfaen.
Wel sprak den vader ick sie het moet wesen,
God geev' u t'samen geluck en voorspoet,
Den Jonghman daer sijn Liefste groet:
Och kinders sprak de Moeder, wilt Godt vreesen,
| |
[pagina 94]
| |
Dat gy by desen leeft in weelde soet.
Men liet terstont hare Geboden leesen,
Men sagh dit soete Paer te trouwen gaen,
De Bruyloft wierd gehouden daer,
En yder was vrolijck daer by desen,
Maer ach eylaes! ick moest achter staen.
|
|