Nieu Bossche Geusen lied-boeck
(1663)–Anoniem Nieu Bossche Geusen lied-boeck, het– AuteursrechtvrijStemme: Christus de Mey-bloem groene.Wegh, wegh nu sonder letten
Mars bloet-gierigh beest valjant
Wegh Trommels en Trompetten,
Reyst vry nae een ander lant,
Ghy hebt in korte Jaren
Soo ick u sal verklaren,
Veel die in weelde waren
Laes gebrocht in droeven stant.
Lief-hebbers hier ter stede
Die den Vrede hoogelijck prijst
Een teycken daer ghy mede
Goede Christenschap bewijst,
Jck sal u sonder storen
Niemant en stopt sijn oore
Hier datelijck laten hooren
Van de Vrede die meenigh spijst.
Wy hebben groot verlangen
Na den Vrede seer langh gehadt,
Dus singht den Heer Lof-sangen,
Die den vrede dees waerden schat
Daer al 't goet uyt komt spruyten
Nu heeft laten besluyten,
Tot Munster vol virtuyten
Ach gesegende waerde Stadt.
Dit Liedt tot u believen
Js gedicht vaet het verstant
Uyt veel verscheyde brieven
En bevestight met den Courant
Ja 't welck noch hier beneven
Tot Brussel is geschreven
En in het Hof gegeven
Aen Rodriego seer valjant.
Hoe den achtsten onverdroten
| |
[pagina 110]
| |
Binnen Munster met goet bescheyt
Den Vrede is besloten
Met een yver en vriendelickheuyt
Tusschen wilt dit recht vaten
d'Hoogh Mogend' Heeren Staten
En Spaenjen t'onser baten,
Den bedruckten tot vrolijckheyt.
Het Huys sal ick u namen,
Daer den Vrede besloten is,
De uur oock naer betamen
Tot een teycken dat het is wis,
Dus stelt vry met verblijden
Het ongeloof ter sijden,
Wilter oock niet om strijden,
Met te seggen dat het is mis.
Jn Bisschops huys vol deughden,
Van Cambraeys dit wel aenhoort
Js met blijtschap en vreughden
Besloten dit vast accoort,
Tusschen seven en achten,
Daer men dus langh na trachten,
Dus moet nu Mars vesmachten,
Met sijn krachten, brant en moort.
Den Vrede met verblijden
Wiert daer onderteyckent ras,
Besegelt van weer-sijden,
Waer door groote blijdschap was,
Men sagh dees groote Heeren,
Malkander saluweren,
Met vreughden wilt noteren
Jnt af-scheyden op 't selve pas.
Den negenden sonder jocken
Na 't besluyten van dit accoort,
Js mijn Heer van Bruyn vertrocken
Stracks na Brussel te poste voort
d'Heer Knuyt wilt dit noteren,
Sagh men met grooter eeren,
Hem vromelijck convoyeren
Wel een half mijl uyt de poort.
Daer sy hun af-scheyt namen,
| |
[pagina 111]
| |
Men omhelsingh van hun beydt,
Hier hebt ghy al te samen,
Uyt de Brieven het recht bescheyt
Al van het Vredens sluyten,
En acht het voor geen kluyten,
Vranckrijck stater noch buyten,
God geef elck sijn Saligheyt.
't En sal niet langh tarderen
Soo de Maer nu stadigh loopt,
Of men sal publiceren,
Desen Peys seer vast geknoopt
Want men heeft nu vernomen
Dat de Aggregatie is gekomen
Van Spaenjen sonder schromen
Tot Brussel soo men verhoopt.
Dees Brieven worden geschreven
Uyt Munster alle daegh,
Tot Amsterdam verheven,
Binnen Uytrecht en den Haegh
Tot Haerlem en tot Leyden,
Tot Brussel oock verscheyden,
Daer sy hun al bereyden,
Tot de vieringh van daegh tot daegh.
Nu oorlof Christen Scharen,
Hier hebt ghy het recht bescheyt
Al t' saem hooren verklaren
Hoe tusschen sijn Majesteyt,
Van Spaengjen t'onser baten,
En de mogende Heeren Staten
Den vrede wilt dit vaten,
Js besloten met goet beleyt.
Waer door wy allegader
Sijn schuldigh uyt 's herten gront
Te dancken God den Vader,
Die dus mildelijck heeft vergont,
Dees langh-gewenschte haven,
Tot ruste van veele Slaven,.
Nu sijn wy in de Haven,
Van den Vrede en vast verbont.
EYNDE. |
|