| |
| |
| |
| |
Het bedurven huwelyk.
Wyze: Is na den oude zang.
Van, Hansje sneed, het koorn was lang.
't Is wie wil hooren een Nieuw-Lied?
Als Pier en Lyn ging trouwen,
Het Huwelyk was pas geschiet,
Of het gong haar berouwen:
Men deed 'er niet als slompen;
Met Bassen en met Trompen.
De tweede dag, weêr vrolykheid!
Met alle soort van Bieren,
Zy kreegen daar veel raarigheid,
Om 't Huis meê te vercieren:
| |
| |
Die moetje daar in roeren.
Klaas-Oom, gaf Kuikens in het kot,
En Dries-Oom gaf een Verken,
En Maartje gaf een moster pot,
Een schop om meê te werken;
Piet-Oom gaf Schop en Tange;
Zoo dra de Bruiloft was gedaan,
Ging Pier aan 't Commandeeren
Waar dat de Meub'len zouden staan,
En ging het Huis uit keeren:
Dat zyn geen Man's affeeren!
| |
| |
Lyn hong het Zoutvat in de Schouw,
En zeide dat hy geensints wouw,
Dat het daar in zou blyven:
Aan Lyntje, twee soufletten;
Uw Meester, stellen wetten.
Lyn als een duivelin zoo quaat,
Zei moet ik dat hier lyden?
Zoo gy myn nu nog eens zoo slaat,
Hier myn gebod ontfangen;
Daar moet het Zoutvat hangen.
Lyn die trok haare Man in't regt,
En liet hem daar voor daagen,
Dat hy moest komen voor 't geregt;
Om hem daar af te vraagen,
| |
| |
Zy Procedeeren langen tyd,
Daar wier zoo sterk geloopen,
Toe dat zy alles waaren kwyt,
De Boel moesten verkoopen:
Het Zoutvat, Pot en Pannen;
Myn Heer de Drost en de Griffier,
Die voeren hier het beste;
En Lyn en Pier, hiel niet en zier,
Van 't eerste noch het lesten.
De onkost wierd geleezen;
En bleeven als voor deezen!...
|
|