Het nieuwe Nassouse trompetje
(1675)–Anoniem Nieuwe Nassouse trompetje, Het– AuteursrechtvrijBlasende veelderhande Victory-gesangen, bevochten door de Princen van Orangien; als mede de voornaemste Veld- en Zee-slagen die in haer tijden voor-gevallen zijn
[pagina 3]
| |
Stemme: Alst begint.
WIlhelmus van Nassouwen
Ben ick van Duytschen bloet,
Het Vaderlant getrouwe
Blijf ick tot in den Doodt,
Een Prince van Orangien
Ben ick vry onverveert,
Den Koningh van Hispangen
Heb ick altijdt ge-eert.
In Godes vrees te leven
Heb ick altijdt betracht,
Daerom ben ick verdreven,
Om land' en luyd' gebracht:
| |
[pagina 4]
| |
Maer Godt sal mijn regeren
Als een goet instrument,
Dat ick mag weder keeren,
In mijnen Regiment.
Lijdt nu mijn ondersaten,
Die oprecht zjin van aert,
Godt sal u niet verlaten,
Al zijt ghy nu beswaert,
Die vroom begeert te leven,
Bidt Godt nacht ende dagh,
Dat Hy mijn kracht wil geven,
Dat ick u helpen magh.
Lijf end' goedt al te-samen,
Heb ick u niet verschoont,
Mijn Broeders hoogh van namen,
Hebben 't u oock vertoont;
Graef Adolf is gebleven,
| |
[pagina 5]
| |
In Vrieslant in den slagh,
Sijn Ziel in 't eeuwigh leven,
Verwacht den jonghsten dagh.
Edel en hoogh geboren,
Van Keyserlijcke stam,
Een Vorst des Rijcks verkoren,
Als een vroom Christen man,
Voor Godes Woordt gepresen,
Heb ick vry onvertsaeght,
Als een Helt sonder vreesen,
Mijn Edel Bloedt gewaeght.
Mijn Schilt ende betrouwen,
Zijt gy, o Godt, mijn Heer,
Op u soo wil ick bouwen,
Verlaet mijn nimmermeer,
Dat ick doch vroom mach blijven,
U Dienaer t' aller stondt,
| |
[pagina 6]
| |
De Tiranny verdrijven
Die mijn herte doorwondt.
Van al die my beswaren
End' mijn vervolgers zijn,
O Godt wilt doch bewaren
Den trouwen Dienaer dijn,
Dat sy my niet verrasschen
In haren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldigh Bloedt.
Als David moeste vluchten
Voor Saul den Tyran,
Soo heb ick moeten suchten
Met meenigh Edelman,
Maer Godt heeft hem verheven
Verlost uyt aller noodt,
Een Koninckrijck gegeven
| |
[pagina 7]
| |
In Israel soo groot.
Nae 't suur sal ick ontfangen
Van Godt mijn Heer dat soet:
Daer nae soo doet verlangen
Mijn vorstelijck gemoet,
't Welck is dat ick magh sterven
Met eeren in het Veldt,
Een eeuwigh Rijck verwerven
Als een getrouwen Heldt.
Niet doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan dat men siet verarmen
Des Koninghs Landen goet,
Dat u de Spanjaerts krencken
O Edel Neerlandt soet,
Als ick dat gae bedencken
Mijn Edel hart dat bloedt.
| |
[pagina 8]
| |
Als een Prins opgeseten,
Met al mijne Heyrkacht,
Van den Tyran vermeten,
Heb ick den Slagh verwacht,
Die by Mastricht begraven
Bevreesden mijn geweldt,
Mijn Ruyters saghmen draven
Seer moedigh in het Veldt.
Seer Christ'lijck was gedreven
Mijn Princelijck gemoet,
Stantvastigh is gebleven
Mijn hert in tegenspoet,
Den Heer heb ick gebeden,
Van mijnes herten gront,
Dat hy mijn saeck wil reden,
Mijn ontschult doen oorkondt.
Oorlof mijn arme Schapen
| |
[pagina 9]
| |
Die zijt in grooten noot,
U Herder sal niet slapen,
Al zijt ghy nu verstroyt,
Tot Godt wil u begeven,
Zijn heylsaem Woord neemt aen,
Als vroome Christen leden,
't Sal hier haest zijn gedaen.
Voor Godt wil ick belijden,
En zijner grooter macht,
Dat ick tot geenen tijden,
Den Koninck heb veracht,
Dan dat ick Godt den Heere,
Der hooghster Majesteyt,
Heb moeten obedieren
In der gerechtigheydt.
|
|