De nieuwe vermaakelyke gaare-keuken
(1746-1747)–Anoniem Nieuwe vermaakelyk gaare-keuken– AuteursrechtvrijZingende en kwelende verscheyde aardige en boertige liederen en ernstige gezangen. Alle op bekende voyzen. Noyt in deze order zo Gedrukt. IIIde stuk
Stem: Liefste gy zijt ongestadig.
Leander.
ACh Helena, ach mijn Waarde,
Ach beheerster van mijn Hert;
Zult gy noyt mijn Trouw aanvaarden,
Zo verga ik heel in smert,
| |
[pagina 76]
| |
Ik zal al mijn Ionge Leden,
Haast in 't duyster Graf besteden,
Zo gy mijn gesmeek belagt,
En mijn trouwe Min veragt.
Herderin.
Zegt Leander wilt niet klagen,
Om een Boerse Herderin,
Wilt uw Liefde hooger dragen,
Op het weelig Hof-gezin,
Hoofze Iuffers konnen vlyen,
Gaat wilt van Helena schyen;
Want mijn Vee is te gering,
Voor zo Grooten Hoveling.
Leander.
Wilt niet op mijn Grootsheyd smalen,
d' Hoofsche Pragt is niet met al;
'k Wil mijn Grootsheyd laaten dalen,
By uw Schaapjes inde Stal,
'k Wil om uw uyt Goude Schalen,
Noyt geen Hoofsche Drank meer halen,
Maar veel liever by 't Geboomt,
't Water drinken dat 'er stroomt.
Herderin.
Wat zoud dog uw Vader zeggen,
Als hy hoorde van ons Min,
Datg' uw Liefde had aan gaan leggen,
Op een slegte Herderin;
Neen Leander komt niet nader,
Laat my by mijn oude Vader;
Gaat gy weer ten Hove treen,
En komt nimmer by Heleen.
Leander.
'k Zal uw uyt het Veld ontslaken,
En in plaats van dezen Kle'en,
Uw een Edel-vrouwe maaken
Gund my Weder-min Heleen;
'k Zal uw Ooren laaten streelen,
Met Musijk en held're Keelen,
| |
[pagina 77]
| |
En veel Maagden zullen gaan,
Die uw steeds ten diense staan.
Herderin.
Met uw wulpze Vlyeryen,
Daar verslijt gy mee uw tijd,
'k Zal my voortaan wel verblyen,
Op het geurig Veld-tapijt;
Daar mijn Schaapjes haar gaan Grasen,
'k Agt geen Hoofsche Vlyery:
Maar een Herders Vryery.
Leander.
Houd gy van geen Hoofsche leven,
Wel Helena 'k ben te vreen,
'k Zal my mede gaan begeven,
Tot de slegte Herders-kleen;
'k Zal met uw door Bosch en Heyden,
Willig gaan de Schaapjens Weyden,
Ach! volmaakte Herderin,
Gund mijn slegts uw Weder-min.
Herderin.
Hoe zou dog Leander passen,
Eenen Hazelaren-stok?
Neen: gy zijt niet op-gewassen,
Om te dragen d' Herders-rok;
Maar met Goud en Zijde Kleden,
Gaat vercierd daar mee uw Leden,
Laat my by het Vee gerust:
Boet in 't weelig Hof uw Lust.
Leander.
't Is Vier Iaaren nu geleen,
Dat ik eerstmaal (Schoon Heleen)
By uw in het Veld kwam treden,
En heb steeds met vriendelijkheen;
Uw om Weder-min gaan vlyen,
En ik zal niet van uw schyen,
Voor gy mijn uw Liefde gond,
Tot een vaste Trouw-Verbond.
Herderin.
Wat zoud gy dog aan mijn hebben?
| |
[pagina 78]
| |
Als wat Schaapjens in de Wey,
's Nagts een Huys vol Spinne-webben,
Dagelijks dwalen door de Hey,
Alwaar Cloris op zijn Fluytje,
Speeld Helena is mijn Bruydje,
En gestadig op mijn past,
Dat geen Wolf mijn Vee verrast.
Leander.
Is dan Cloris uw Beminde,
Hebt gy Cloris dan in 't Hert?
Gy zult my niet weder vinden,
Maar ik zal met pijn en smert;
Vlieden gaan door Bosch en Hagen,
Ia God-Pan ten Velde uyt jagen,
Zwerven aan de dorre Strand,
Tot Leander is van kant.
Herderin.
Wilt niet dolen om Heleene,
Wilt niet zwerven Bosch-waard in,
Ik zal staaken al uw Weene,
Zo gy toond standvaste Min,
Maar ik meende al uw vlyen,
Dat het was mijn te verlyen,
Ach! Leander 'k neem uw an,
Voor mijn lieve Egte Man.
Leander.
Ach! ô Hemel wat een vreugden,
Komt in mijn gedagt' en zin,
Ach mijn Engelin vol deugden!
Mijn volmaakte Herderin;
'k Geef aan uw mijn Ziel te panden,
Daar, ontfangt in uwe Handen,
Dees mijn Diamant op Trouw,
Schoon Helena, is mijn Vrouw.
Herderin.
En Leander is mijn Waarde,
'k Neem uw Trouw uyt regte Min,
Gy zijt al mijn lust op Aarde,
| |
[pagina 79]
| |
'k Ben uw lieve Herderin,
Eeuwig blijft ons Trouw verbonden,
Zwijgt nu alle Laster-monden,
'k Ben voor Eeuwig uw bereyd,
Tot de bleeke Dood ons scheyd.
|
|