De nieuwe vermaakelyke gaare-keuken
(1746-1747)–Anoniem Nieuwe vermaakelyk gaare-keuken– AuteursrechtvrijZingende en kwelende verscheyde aardige en boertige liederen en ernstige gezangen. Alle op bekende voyzen. Noyt in deze order zo Gedrukt. IIIde stuk
[pagina 49]
| |
Op een Nieuwe aangename Voys.
ACh waarde Philis wilt gy mijn,
Nog langer met uw Wreedheyd plagen,
Zo moet ik door de Minne-pijn,
Nog sterven,
Mijn Oogen zijn puer blind door 't klagen
En door de rampem die ik ly;
Ach! toond medogentheyd aan my.
Ik ben gewond door uw gezigt,
En door uw toverende Lonken,
Daar Cupido met Schigt op Schigt,
En Pijltjes
Die fel, de Minnaar kan ontfonken;
Vermits uw Oogjens zo vol glants,
Verdooft de Zon aan 's Hemels trants.
Daar by uw Koontjes die zo schoon,
Vercierd zijn met een beemt van Roozen,
Gy tart de Moeder van de Goôn,
Der liefden,
Vermits zy noyt zo schoon kan blozen,
Als gy Volmaakste die mijn Hert,
Doet lyen een gestage smert.
Uw Lipjes daar 't Koraal voor wijkt
Waar op twee Korsjes weeld'rig groeyen,
| |
[pagina 50]
| |
Zijn met een Nectar-dauw verrijkt,
Dat geurig,
En lieflijk daar komt over vloeyen,
Uw Tong waar mee gy deftig spreekt,
Ciceroos roem en glantzen breekt.
Daar by geeft die zo'n zoet geluyd,
Zo dra gy uw begeeft tot 't Zingen,
Dat yder roept vry-borstig uyt,
Die 't hooren:
Uw stem kan aan den Hemel dringen,
Ach Philis die elk een het Oor
Vermaakt! en bouwt door Zang en Koor.
Uw Tantjes wit als Elpen-been,
Uw Halsje lang die tart de Zwanen,
Daar by uw Borsjes net besneen,
Die blanker,
Als Sneeuw, of als Albaster staanen,
Twee Tepeltjes een Purper-kleut,
Begaaft met aangenaame geur.
Uw blanke Armen en nog meer,
Vercieren uw volmaakte Handen,
Met nette Vingertjes die teer,
En poezel,
Ons heete Minne-vyer doet branden,
En konstig spelen met de Naald,
Dat Medusa 'er zelfs op praald.
Net van Schouders en net van Rug,
Daar by zo bent gy wonder vaardig,
Ia wel als Atelant zo vlug,
In 't loopen,
Ach wierd ik eens uw Schoonheyd waardig!
Vermits uw Schoonheyd zo vol deugd,
Mijn Hert en ook mijn Ziel verheugd.
Minerva tart gy in 't Verstand,
Een tweede Nero die voor dezen,
| |
[pagina 51]
| |
Een Pronkje waar van Grieken-land,
Aurora,
In haar glans, en lieflijk wezen,
Diaan tart gy in de zedigheyd,
Met regt gy puyk 'er Maagden zijt.
Dat Paris uw eens had gezien,
Hy had aan uw de vrugt geschonken,
Vermits uw Schoonheyd hem allien,
Zou dwingen,
Wijl hy door Liefde zoud' ontfonken,
'k Zeg gy verkreeg de Goude Vrugt,
Al had 'er Venus om gezugt.
Hier zweeg mijn waarde Zang-heldin,
Eerze in uw Schoonheyd mogt verdwalen,
Neemt my niet kwalijk Engelin,
Dat 'k heden,
Uw overschoonheyd of woud' malen,
Mijn Magt die waar al veel te kleyn,
Verschoon mijn, wijl 't niet aars kan zijn.
|
|