| |
| |
| |
De nieuwe rarekiek van den ouden korporaal Smit.
I.
De oude Korporaal Smit? hoor ik u vragen, zou dat dezelfde zijn, waarover we pa en moe wel hebben hooren spreken, die zooveel moois te kijken gaf in hun jongen tijd en naar wien zij zoo gaarne luisterden? De onde Korporaal Smit zelf en geen mensch anders, zooals mijn grootvader zaliger placht te zeggen, toen hij zoo oud was als ik op dit oogenblik. Dezelfde oude Korporaal; maar natuurlijk ben ik mee vooruitgegaan met mijn tijd. In plaats van de kijkkast van vroeger, die ik op mijn rug versjouwen moest, een kijkkast met drie glazen, kan ik thans het geachte Nederlandsche publiek ontvangen in een net ingerichte tent en U, beste jongens en meisjes, allerlei fraaie dingen laten zien uit vreemde landen, ver hier van daan en uit uw eigen land, dingen, die ik op mijn lange reis zelf eigenhandig heb aanschouwd.
Om U niet langer op te houden, verzoek ik U al aanstonds boven rechts te willen kijken naar een merkwaardig instrument, waarvan ik op mijne reizen veel dienst heb gehad. 't Is een vliegwerktuig met stuurvermogen, waarmede ik door de lucht kon voortroeien en als een reusachtige vogel heenvliegen naar de plaats, die ik lust had te bezoeken. Om te beginnen heb ik er een vliegreisje mee gemaakt naar Australië, waar ik geruimen tijd bleef zweven over een schilderachtig meer, beneden links kijken, omgeven van waterplaten met sierlijke, waaiervormige bladen en van boomen om wier takken zich weelderige slingerplanten wonden, met bergen in het verschiet en een ooievaar op den voorgrond, die van verwondering over mij en mijn vliegmachine den eenen poot bedaard ophief, als wilde hij de merkwaardigheid, die zijne oogen aanschouwden, op de effen watervlakte aanteekenen.
Van een geheel ander tooneel was ik ooggetuige, toen ik een der door kannibalen bewoonde eilanden van genoemd werelddeel overvloog. Daar maakten de inwoners zich tot het houden van een menschenmaaltijd gereed en voerden een wilden dans uit om het vuur, waarover zij hun blanken gevangene roosterden. Kijk rechts! van schrik wist ik niet hoe gauw ik maar wegvliegen zou en ik vloog al maar door, tot.....
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
| |
| |
| |
II.
Tot ik, ten einde even uit te rusten, mij nederliet op het dak van een landelijke woning op het eiland Capri, dat, zoo als ge op de school wel zult geleerd hebben, in de nabijheid ligt van het land, waar de Italiaansche schoorsteenvegers geboren worden. Hier mocht ik door een glazen dakpan het oog laten rusten op een vriendelijk huiselijk tooneel. Van boven links! Een boertje van Capri was dien dag met een Caprisch boerinnetje getrouwd en thans zaten bruidegom en bruid met de andere gasten macaroni te eten aan den bruiloftsdisch.
't Was geheel iets anders als 't geen ik een paar uur later in Londen zag, waar ik, na uitgerust te zijn, naar toe was gevlogen. In plaats van met elkaar te eten zag ik daar een paar stoere maats met elkander boksen, eene liefhebberij, waarnaar honderden omstanders vol belangstelling keken, gelijk ze dit naar een hanengevecht, naar een wedren of roeiwedstrijd ook zouden hebben gedaan. Van boven rechts! De boksers brachten elkander stompen toe, die men op een afstand op hun lichaam hoorde dreunen en eindigden den strijd niet, dan nadat beiden, met bloed bevlekt, de gebruikelijke builen hadden ontvangen en de bokser ter linkerzijde, na van zijne tegenpartij een stomp te hebben bekomen, die hem de tanden in de benedenkaak verbrijzelde, zich voor overwonnen verklaarde.
Na u nog even te hebben getoond - links naar beneden kijken, als 't u blieft - aan welke gevaren een vader zich blootstelt, die op een helderen winterdag met vrouw en kroost een ijswandeling gaat maken en u een skatingrink te hebben laten zien - beneden rechts - een baan, waar men in 't hartje van den zomer schaatsen kan rijden als men wil, - die het niet gelooven wil, moet het te Amsterdam aan den portier van 't Paleis van Volksvlijt maar gaan vragen, - verzoek ik uw geheele aandacht voor de middleste afbleelding.
Ge ziet daarop twee kinderen, zusje en broertje, voor het hek staan van een kerkhof. Ze kijken naar een hond, die in een verdrietige houding ligt uitgestrekt op een zerk. Die hond heet Bobey en die zerk is een grafzerk. Daaronder ligt Bobey's meester begraven. Die meester is goed voor hem geweest, daarom zal Bobey hem nooit vergeten. Trouw blijft hij de wacht houden op zijn graf, dat hij alleen verlaat om uit de hand van dierenliefhebbende voorbijgangers eenig voedsel aan te nemen.
| |
[pagina t.o. 2]
[p. t.o. 2] | |
| |
| |
| |
III.
Van Engeland ben ik het Kanaal over gevlogen naar Frankrijk, alwaar ik, even buiten een provinciestad, een zonderlingen wedstrijd bijwoonde. 't Was een wedstrijd voor vélocipèdeof wielrijders. Aan die 't eerst het einde van een lange baan bereike, zou als prijs een aanzienlijke som gelds, ik meen twee honderd francs, worden toegekend. Als lieden, die verstand hebben van rijden, had men een vijftal paarden tot leden der jury benoemd, die met het ernstigste gezicht zich van hun zwaarwichtige taak kweten, zoo als ge van boven aan de linkerzijde zelven zien kunt.
Op mijn verderen tocht had ik gelegenheid mij zelven geluk te wenschen met mijn vliegmachine, omdat ik daarmede niet licht een ongeluk beloopen kon, als een diligence overkwam, die ik op een bergweg kantelen en een oogenblik daarna in den afgrond verdwijnen zag. De passagiers en de paarden, hoorde ik later, moeten het er niet levend hebben afgebracht.
Vroolijker tooneel bood mij eene kermis aan in de stad Lyon. Een groote volksmenigte verdrong zich daar om een spel waar, op het theater, een clown grimassen maakte, terwijl een kleine kunstenmaker tegen een paal leunde en een afroeper verkondigde, dat de muzikanten de laatste waarschuwing reeds hadden gegeven, dat de groote, brillante avondvoorstelling onmiddellijk een aanvang zou nemen, dat er nog een klein aantal zitplaatsen open was, dat men zich haasten moest om er bij te komen en dat men dan zien zou: het beroemde stuk van Jules Verne, De reis naar de maan.
Beneden aan de rechterzijde wordt het geachte publiek een getrouwe voorstelling gegeven van de maan, zooals ze er 's avonds uitziet en te gelijk van den puntkogel, van de aarde naar de maan gericht, en drie reizigers omsloten houdende, die eene ontdekkingsreis naar genoemd hemellichaam ondernemen.
Het portret, in 't midden aan de rechterzijde, is dat van Jules Verne zelf, dat van zijn rechter buurman is het portret van Andersen, den Deenschen sprookjesdichter. Deze twee vrienden van de jeugd behoorden, dacht mij, bij elkander. Hunne portretten zijn van de hand van eerste meesters. Voor de sprekende gelijkenis sta ik in, zoowel met mijn natuurlijk als met mijn houten been.
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
| |
[pagina t.o. 4]
[p. t.o. 4] | |
| |
| |
| |
IV.
Naar boven kijken, jongens! Daar ziet gij aan de linkerzijde U verplaatst in het groote Keizerrijk van Rusland. Dat is het land, waar de Russen wonen, die in het jaar 1812 den kleinen Korporaal met zijn Fransozen zoo'n leelijke pijp lieten rooken, zooals je zeker wel gelezen zult hebben in de Vaderlandsche geschiedenis van Nederland. De ruiter in den grauwen mantel, dien gij u hier ziet voorgesteld, is een Donsche Kozak, die op zijn klein maar vlug paard over de woeste steppen de vluchtende Franschen achterna zit. Ik zou niemand aanraden om kennis te maken met zijn wapen, den lans met scherpe punt, waarmee hij meer kwaad kan uitrichten dan - van boven, links kijken! - de mooi aangekleede Turksche bevelhebber met zijn krommen sabel, die staat bevelen te geven aan onzichtbare Turksche troepen en blijkbaar plan schijnt te hebben den vijand een geduchte nederlaag toe te brengen. Nu, in mijn tijd mocht ik zoo'n goede vechtpartij wel zien en meer dan eenmaal heb ik dapper mee gevochten, maar sedert, in den tiendaagschen veldtocht, die verwenschte kanonskogel mijn linkerbeen meenam, ben ik heel wat makker geworden en zie tegenwoordig, veel liever dan de flinkste kloppartij, een nette, Hollandsche parade op Koningsverjaardag, met muziek van de wakkere schutterij, en inspectie van den general met den kolonel en den majoor. Niet waar, jongens, kijkt eens naar de middelste afbeelding; 't is een lust om te zien, de flinke houding onzer vaderlandsche troepen. Laat hem maar opkomen, den vijand, Pruis, Fransoos of hoe hij heeten moge, de muzikanten met hunne bazuinen allen zouden in staat zijn om hem als een musschenveertje weg te blazen. Ge moet het mij niet kwalijk nemen, jongelui, maar mijn hart gaat nog altijd open, als ik de vaderlandsche troepen zie, daar ik zoo lang onder heb gediend en daarom hoop ik, dat ge met mij instemt, als ik luide uitroep: ‘Leve het Nederlandsche leger!’
Hiermede nemen wij afscheid van de soldaterij en gaan een reisje naar Spanje maken. Wij komen aan bij avond en worden in de stille straten van Sevilla aangenaam verrast door den liefelijken klank van een welluidend gezang, begeleid door snarenspel. Wij naderen en bemerken een viertal jongelieden, die aan een jonge schoone dame een serenade brengen. Een hunner is op den rug van den ander naar haar venster geklommmen en heeft de schoone een fraaien bloemruiker overhandigd. Dat ge den bloemruiker noch het meisje zien kunt, ge begrijpt, dat komt omdat het zoo pik donker is.
Naast de hut, beneden rechts, wordt u voorgesteld Peter van Amiens, vóó hij den eersten kruistocht predikte, die aangevoerd werd door Godfried van Bouillon, vóó hij, Peter, als pelgrim het Heilige land bezocht, toen hij als kluizenaar noch een eenzaam leven leidde in zijn hut op het gebergte, zijn dagen eenzaam doorbracht in godvruchtige overpeinzingen en niets dan brood gebruikte voor zijn spijs en water voor zijn drank.
| |
[pagina t.o. 5]
[p. t.o. 5] | |
| |
| |
| |
V.
Bij een vliegpartijtje, dat ik eenigen tijd na mijn reis door Spanje ondernam, zag ik in Engelsch-Indië een olifant, waarop hoog en droog drie reizigers waren gezeten. Onverwachts wordt de vreedzame dikhuid aangevallen door den schrik van het woud: den grimmingen, hongerigen leeuw. Met één stouten sprong heeft deze een der ruiters van het lastdier afgerukt en bedreigt thans den olifant met zijn geduchten klauw. Doch zulk een kolossus is geen katje om zonder handschoenen aan te vatten. Met forschen ruk breekt hij een zwaren tak van een boom en tuchtigt daarmede het ondier, dat hij weldra met zijn slachttanden zal doorsteken of onder zijn hoeven vertreden.
Van Bengalen vloog ik naar Lapland, waar ik een Laplander een ijstochtje zag maken in eene slede, bespannen door een rendier, en dat wel met een spoed, waarvoor een Amsterdamsch sleeperspaard den hoed mocht afnemen, als hij er een ophad. 't Was me echter te koud, om er lang naar te kijken. En in de lage Laplandsche hut, waarbij een paar beerenhuiden hingen te droogen, had ik geen trek om mij te verwarmen. Ik vloog dus naar Neerlands hoofstad terug, waar ik uit mijn toestel in een tram stapte, zoo als gij die op de beide middelste platen zien kunt, waar u zulk een paardenspoorrijtuig van buiten en van binnen aanschouwelijk is voorgesteld.
Dat ge mij niet in het rijtuig ziet, is licht te begrijpen. Ik was er alweer uit en door middel van mijn vliegmachine naar Mont-Cénis getogen, waar ik een kijkje wilde nemen van den tunnel, door het gebergte geboord ten einde ook daar het stoompaard toegang te verleenen. Het verschrikkelijke gillen van de stoomfluit evenwel, op het oogenblik dat de trein den tunnel verliet, werkte zoo verscheurend op mijn gevoelig trommelvlies, dat ik het hier onmogelijk lang uithouden kon, maar mij naar Rome spoedde om daar de wereldberoemde St. Pieterskerk in oogenschouw te nemen, die onder Paus Sixtus V werd gebouwd en waarvan het platte dak, namelijk het dak van de kerk, zoo groot is als de Dam te Amsterdam of de Groote Markt te Haarlem. 't Is dan ook inderdaad een prachtig gebouw, zoals ge hier zelf zien kunt, en vormt met het regelmatige plein, daarvóor aangelegd, met zijn fonteinen en de obalisk of naald in het midden, een schoon geheel.
| |
[pagina t.o. 6]
[p. t.o. 6] | |
| |
| |
| |
VI.
Nu moet ik u nog bijzondere attentie verzoeken voor de vier laatste afbeeldingen. Van boven rechts stel ik u dan voor het Alhambra, te Grenada door de Mooren gesticht, die onder Tarik in de middeleeuwen uit het noorden van Afrika naar Spanje zijn overgestoken.
Uit de overblijfsels hunner bouwkunst is klaar en duidelijk op te maken op welk een hoogen trap van beschaving de Mooren stonden en hoe zij de uitstekendste bouwmeesters van hun tijd moeten geweest zijn. Een schat van marmer en edele metalen is tot dit gedenkstuk gebezigd, dat de eeuwen door zijnen stichters tot eer zal verstrekken.
Als ge hier nu lang genoeg op hebt gekeken, verzoek ik u eens rechts te zien naar de wolvenjacht, waarvan ik in mijn vliegtoestel getuige ben geweest en waarvan ik door een bekwaam kunstenaar eene getrouwe afteekening voor u heb laten vervaardigen.
't Is winter. De grond met sneeuw bedekt. Een wild paard rent door het bosch en hongerige wolven stuiven op hem los. Niet alleen van achteren, ook ter zijde wordt hij aangevallen. Menige wolf zal het hard te verantwoorden hebben. Eùn hoefslag van het paard en met verbrijzelde kaken wentelt hij zich om in de met zijn bloed gekleurde sneeuw. Doch eindelijk, tegen het aantal niet bestand, zal het edele dier de prooi worden van zijne belagers. Doodelijke beten zullen zij hem toebrengen met hun staalhard gebit en onder een afschuwelijk vreugdegehuil zich den muil vullen met het vleesch van het verslagen ros.
Ten einde een weinig te bekomen van den schrik, dien ik u misschien heb aangejaagd, verzoek ik u beneden links te willen kijken naar de afbeelding van het vreemde gebouw, dat ik in China heb gezien en waarin de Chineezen hunne godsdienstoefeningen houden. 't Heet eene pagode en is geheel in grillig Chineeschen stijl opgericht.
Ik zou gaarne wat langer in het merkwaardige land der Chineezen zijn gebleven, maar toen ik uitvloog, had mijne vrouw de aardappelen al over 't vuur gehangen en ik diende dus wel terug te wezen, tegen dat ze werden afgegoten. Ik haastte mij dus terug te vliegen. Gelukkig had ik vóór den wind en mocht, na mijn toestel te hebben afgelegd, juist de deur binnenkomen, toen de tafel werd gedekt.
Even als Z.M. onze geëerbiedigde Koning woon ik in den Haag en om nu ieder, die daar niet bekend mocht zijn, pleizier te doen, stel ik u ten slotte voor den fraaien Vijverberg aldaar met de beroemde stadszwanen.
Hiermede is de voorstelling afgeloopen. Gegroet, tot een volgend jaar. Vergeet niet, als de voorstelling U bevallen is, mijn nieuwen rarekiek of kijkspel overal te recommandeeren.
|
|