| |
| |
| |
Die kwaad doet Ook kwaad ontmoet.
Jugurtha was de neef van micipsa, Koning van Numidië, doch zijn vader had hem bij een bijzit verwekt. Jugurtha was een jongeling, sterk van ligchaam en vlug van geest; hij muntte boven veele zijner tijdgenooten uit en was dus zeer bij zijnen oom micipsa, en ook bij de Numidiërs, bemind.
Micipsa, de Koning van Numidië, had zelf ook twee zoonen, atherbal en hiempsal geheten, en daar jugurtha meer en meer begon uit te munten, kwam er vrees bij den vorst, of zijn neef, jugurtha, niet wel schadelijk aan zijne zoonen zou kunnen zijn , wanneer dezen eens tot den troon moesten komen.
Micipsa, een Bondgenoot der Romeinen zijnde, en daar aan eenige hulpbende moetende geven, zond hij jugurtha, aan het hoofd van dit volk, naar het Ro- | |
| |
meinsche leger, hetwelk te dien tijd in Spanje lag; hoopende misschien, dat de eerzugt en dapperheid van jugurtha hem, in den oorlog, wel aan zulke gevaaren zouden blootstellen, dat hij aldaar zijnen dood zou vinden.
Zulks was hier echter het geval niet. Jugurtha was gelukkig in den krijg en gedroeg zich daarin zoo dapper en schrander, dat hij de genegenheid van alle de Romeinsche Bevelhebbers verkreeg en, bij het eindige van dien krijg, door den Opperbevelhebber van het Romeinsche leger, met een zeer loffelijk getuigschrift naar zijn oom te rug gezonden werd.
De Koning die jugurtha in den krijg gezonden had om dat hij ('s volks genegenheid voor jugurtha kennende) niets tegen hem had durven ondernemen, vond zich hieromtrent nu nog meer in 't nauw gebragt; dewijl de genegenheid des Volks nu nog meer voor hem was toegenomen.
De Vorst dacht nu het best te zijn, om de genegenheid van jugurtha ge- | |
| |
heel aan zich te verbinden en hem voor zoon aan te nemen; verklaarende hem, nevens zijne kinderen, als Erfgenaam van hem, op dat zij met hun drieën, naar zijn dood, het rijk zouden regeeren; jugurtha nadrukkelijk vermaanende: om toch eensgezind met zijne broederen te leven.
Deze vermaning had echter weinig invloed op jugurtha; want kort daarna, door des Konings dood, met hiempsal en atherbal in 't Rijksbestuur komende, deed hij hiempsal, door omgekogte Moordenaaren, welhaast, van het leven beroven.
Deze schendaad van jugurtha verdeelde het rijk daadelijk in twee partijen; dan, atherbal, welhaast het onderspit delvende, en ook voor zijn leven vrezende, vlugte naar Rome om aldaar bij den Raad hulp en bijstand te verzoeken.
Zulks gaf den ongelukkigen Vorst toch weinig nut. Want jugurtha, der Ro- | |
| |
meinen ongenoegen vreezende, ook gezanten naar Rome gezonden hebbende, wisten dezen, door omkoping, de zaken bij de Romeinsche grooten zo te beleggen, dat de klagten van atherbal geen ingang vonden.
De Raad van Rome echter iets willende verrichtten, om de twee partijen te bevredigen, zond een gezandschap naar Numidië, om elk zijn deel van het rijk te geven. Door omkoping wist jugurtha het echter zo ver te brengen, dat hij het vrugtbaarste en volkrijkste gedeelte daarvan meester werd!
Hier mede was de snoode jugurtha echter niet te vreden. Wetende dat de deugd der Romeinen grootendeels aan 't wankelen was, en men door geschenken, zich straffeloos, op het doen van schandelijke daaden, bij hen kon maken, deed hij een inval in het land van atherbal.
Deze ongelukkige vorst verzette zich hier echter niet tegen; willende liever alle ongelijk verdragen, dan met jugurtha
| |
| |
oorlogen Maar deze snoodaart, dit ziende, trok nu met ten groot leger het land in en belegerde atherbal in Cirta, eene stad aan zee gelegen.
Atherbal wist dit zijn ongeluk aan den Raad te Rome te kennen te geven en deze zond dan ook weder een gezantschap naar Numidië om jugurtha tot zijn pligt aan te manen; doch daar dit gezandschap zich ook weder met geld liet paaijen en vertrok alleen met bevel, dat jugurtha de belegering moest opbreken, kreunde hij zich hier weinig aan en bleef met zijne geweldenarijen voortgaan.
De belegerden begonden echter welhaast aan alles gebrek te krijgen, daar men geen hoop op uitkomst had. Men raadde dus atherbal, om zich aan den geweldenaar over te geven, indien bij het leven bedingen kon. Jugurtha beloofde zulks; maar zodra had hij atherbal niet in handen, of hij deed hem op de wreedste wijze sterven. Laatende,
| |
| |
daar bij, het grootste gedeelte van de verdedigers der stad Cirta ook vermoorden.
Door deze schandelijke en snoode wreedheid was jugurtha thans meester van geheel Numidië. - Dan had de dwingeland nu ook zijne rust gevestigd? - In 't geheel niet. De straf zijner snoodheid volgde hem op de hielen.
De Romeinen beschaamd zijnde, dat jugurtha, tegen hun bevel, dus wreedaartig, had durven handelen en het geheele gebied van Numidië ongaarne alleen in zijne handen ziende, zonden een leger naar dat land, om den Dwingeland te straffen.
Jugurtha sloeg weder den weg van omkoping in. Deze gelukte hem in den beginnen; maar de belangens der Romeinen deeden hem toch vervolgens weder den oorlog aan. Jugurtha wist zich echter lang te verdedigen en beging, daar bij, weder veele wreedheden. Dan ten laatsten werd hij ook, verraderlijk , in handen der Romeinen geleverd.
| |
| |
In Ketenen geklonken en naar Rome gebragt zijnde, werd hij aldaar, bij de zegepraal des Veldheers, die hem overwonnen had, rond gevoerd, terwijl het volk hem toeriep: Er zijn Goden, die het misdrijf wreken, wier welver diende straf geen menschelijke magt ontvluchten kan. Geheel ter neder geslagen ging hij als wezenloos voor de zegekar, tot het volk hem op eene aller vreeslijkste wijze mishandelde; hem de Koninglijke klederen van het lijf rukkende; terwijl anderen hem zijne oorversierselen met de oorlellen te gelijk afscheurden.
Eindelijk smeet men hem in een hol, dat twaalf voeten diep onder den grond was, alwaar hij, na zes dagen de vreeslijkste smarte, en de woedenste honger en dorst uitgestaan te hebben, ellendig den geest gaf.
Hier uit ziet ge dus, lieve Kinderen! hoe weinig aardsche grootheid vermag, wanneer zij de deugd mist! -
|
|