Nieuw Jagers-Lied.
Op een vrolijke wijs.
Vrolijk maar, vrolijk maar, Spoedig aan het jagen,
Mijn geweer dat is weer klaar, Schieten dan nu maar,
Daar ik menig haasje schiet, Verlaat mij toch mijn liefje niet,
Zij blijst altijd aan mijn zij, Vrolijk in de jagerij,
Rijst de zon 's morgens vroeg, Vrolijk uit het oosten,
Ben ik reeds in het bosch, om mijn schoone jagt,
Tref ik soms een hertje aan, Laat ik het toch lang niet staan
Ik ben met mijn buks daarbij Vrolijk is de jagerij,
Bij den dag, bij den nacht, Kan ik zeer goed treffen,
Alles vind men op de jagt, Als men is bij de hand,
Ben ik voorzien van lood en kruid, Ik zoek het uit de struiken uit,
| |
Mijn lief ziet graag dat ik schiet, Voor mijn schot, vreest zij niet,
het is voor haar geen verdriet.
De fraaiste vogels in het woud, Kan ik zeer goed mikken,
Want mijn snaphaan is niet oud, Schiet zonder fout,
Ja ik kruip somtijds heel graag, Door heg en struiken,
Met mijn roer ben ik niet traag, het kan mij niet ontduiken,
Mijn liefje ziet het graag.
Ja tamme diertjes tref ik ook, Somtijds in de moeraszen,
Die schrikken ook van de rook, Daar moet ik op passen,
Die laat ik toch lang niet staan, Ik leg dadelijk maar aan,
ja ik ben toch lang niet zot, Treffen doet altijd mijn schot,
Ik drijf voorwaar geen spot.
Het jagen is toch mijne zin, Op ongebaande wegen,
En zie ik daar een diertje in, Maak ik een begin,
Het schot dat is maar altijd raak, Dat is de jager zijn vermaak,
Geen duifje dat ik vlugten laat, Mijn roetje is in goede staat,
Als het met schieten gaat
Geen jager is zoo blij als ik, Zie ik een mooi haasje,
Daar ik dadelijk daarop mik, En heb het in de strik,
Vlugten laat ik het dan niet, Als het mijn geweertje ziet,
Het wil somtijds gevangen zijn, Want mijn schot dat zoo fijn,
Die het jagen goed verstaat, Ziet zoo menig diertje,
Als het met schieten maar goed gaat, het is een groot plaisiertje,
In het bosch of in het woud, Maakt een jager nooit geen fout,
Zijn lief vergeet hij daar niet bij, Vrolijk is de jagerij,
Te Deventer bij P. de LANGE.
|
|