| |
| |
| |
| |
Een nieuw lied,
van een Wreede moord, gepleegd door Sara Geldhof,
huisvrouw van Pieter Huissoon. Vrachtrijder op Vlissingen, aan Catharina Blok, zijnde een meisje van 13 jaren; waarvoor zij haar Vonnis op den 13 September 1838, te Middelburg heeft ontvangen.
Op een bekende wijs.
1.[regelnummer]
Wie heeft het ooit gehoord?
Zoo als nu deez wreede moord,
Zoo als voorkomt in dit lied;
Zij dacht niet op het gevaar,
Of op wreedheid van die vrouw,
Dat die haar vermoorden zou.
Hoe zij haar woord moest doen,
En dat zij haar wat moest spoën;
Dat hier de appelen zijn,
| |
| |
Dat dit kind werd omgebragt,
Niemand dacht aan dit ellend,
Waar het meisje wierd ingewend.
3.[regelnummer]
Nu staat het meisje daar,
Ach, wie heeft geen deerenis?
Van haar scherpsnijdend mes,
Dat zij om vijf guldens geld,
Nu de dood in de armen sneld.
4.[regelnummer]
Kom sprak die wreede vrouw,
Liefkind! kom helpt mij eens gaauw,
En schud met mij het bed,
En met duivels list bezet,
Smijt zij het kind ter neêr,
Snijdt zij het hoofd van 't lijf,
God die alles hoort en ziet,
Vergat ook deze wreedheid niet.
5.[regelnummer]
Toen nu het kind was dood,
Zat dit helgedrogt in nood,
Maar door haar wreed praktijk,
Stopt zij 't ongelukkig lijk,
Maakt het bloed aan kant,
Zij dacht aan geen leed of schand,
| |
| |
Zij stond gelijk met een barbaar,
6.[regelnummer]
Maar nu, sta nu maar vast,
Want nu werd zij aangetast,
Vraagt na haar die hij zoo bemind,
't Monster dat zegt: neen,
De man die maakt gedruis,
Zegt: mijn kind is nog in huis,
En door zijn zoo groot misbaar,
Was aanstonds de Politie klaar.
Zij houdt haar of haar niets en deerd,
En blijft gestadig kloek,
Men vergeet niet eene hoek;
Maar raakt toch niet vrij,
Dat is niet naar het bedoel,
Want nu valt zij in onmagt,
IJss'lijk monster! weg is uw kracht.
8.[regelnummer]
Nu staat zij voor 't Geregt,
Schriktop hetgeen men haar nu zegt,
Met de doodsangst op haar lijf,
Doch dit helpt haar nu niet,
Zij verdiend het grootst verdriet;
Die 't onschuldig kind vermoord,
Moet ook gestraft zijn met de koord.
| |
| |
Die door wreedheid was verhit,
Nu bidt zij aan den Heer,
Voor den Heer moog staan,
Zij spreekt man en kinderen aan;
Voor het laatst dat zij dien ziet,
Dompelt elk hierdoor in 't verdriet.
Hier gaat zij nu naar 't schavot,
Voor het kwaad door haar gedaan,
Daar zij krijgt een slecht onthaal,
Voor haar euveldaad zoo groot,
Ondergaat zij nu den dood.
11.[regelnummer]
O wensch, wie gij ook zijt,
Beschouwd hier met wijs beleid,
Hoe God het kwaad beloond,
Als gij Hem dus heeft gehoond,
Roept Mij in 't verdriet,
Als gij in benaauwdheid zijt,
Dus wacht een elk zich voor kwaad,
En volgt Gods Vaderlijke raad.
|
|