| |
| |
| |
| |
Een nieuw lied.
Op een aangename wys.
1.
Vrienden wat dunkt gij van ons land,
de belgen zyn zoo digt bij kant,
Bandieten Muiters zyn ook naar haar zin,
daar wilde zy gaarn ons land mee in,
Maar ziet de plank was voor haar mis,
2.
de belgen loopen op en neer,
Partijen ook zonder geweer,
Met schoppen, spaaijen, beugels in de hand,
Zoo stryden zy voor haar belgen land,
want kruid en loot hebben zy niet meer,
Gebruiken zy de spaai voor het geweer,
Zoo ziet men ze stryden. bis.
3.
Te Leuven hielden wy ons goed,
de Belgen kwamen met een stoet,
En schooren alle door de huizen.
| |
| |
de steenen hebben zy uit de straat gehaald,
de Potter heeft toch alles betaald,
Maar hy moest toch op de vlugt,
Met zyn Bandieten achter de rug,
Om iets anders te zoeken. bis.
4.
Pontucolan die is nu weg,
Heeft ook behandeld de Koning slecht,
Te Aardenburg ondervonden.
Te Oostburg kwamen zy ook niet te regt,
Zy leggen in de grond al op de weg,
dus Belgen wagt u verder maar,
Het hollandsch kruid staat voor u klaar,
5.
Maar wat moet gy Belgen doen,
Gy loopt toch haast al zonder schoen,
wat moet er van u worden,
wy Hollanders hebben geld en goed genoeg,
Gy Belgen gy kunt stryden achter u ploeg,
Al schemd gy nog zoo op Jantje kaas,
wy Hollanders blyven toch de baas,
6.
wy Hollanders zyn toch bedacht,
Al komt gy met een groote magt,
Zullen wy voor u niet schroomen,
Al had gy nog Volk diferente soort,
Veel Mannen en Vrouwen waren tegen ons aangespoord,
dus Belgen houd u maar konstand,
En denkt maar aan ons Vaderland,
dat wy nooit schroomen. bis.
| |
| |
7.
De maand Augustus de derde dag,
Kwam hy voor Hassel onverwagt,
Met verscheide soorten van troepen,
Zy stuuren daar vyf officieren vooruit,
En namen tot haar besluit,
Zy baden wy zouden het Land uitgaan;
Maar zulks krygen zy nooit gedaan,
Van ons moedige Soldaten. bis.
8.
A: wel gy Belgen houd u goed,
In stryd maar nooit met tegenspoed,
Het zal u portan niet helpen,
want als gy dan nu weer begint,
Dan zyt gy wederom gou verslind,
Dus Belgen houd u maar konstand,
Oranje waait van alle kant,
9.
Tot slot zing ik toch Belgen hoort,
En pakt u toch maar alle voort,
Van onze Hollandsche Gronden,
Het Opperwezen geeft ons altyd moed,
wy stryden nooit met tegenspoed,
Eskus vragen wy nooit aan joe,
Met al jou Santinelle prené garde vous,
Hebben wy mooi mert aan jou. bis.
|
|