Een nieuw lied.
WYS: Bom, Bom.
Ag Bethje lief myn engelin
Ey luisterd na myn klagt,
Ik worde gedreeven door de min,
Aansiet met vlyt, met trouwigheid,
Spant gy alleen de kroon,
Houd op minnaar en klaag niet meer,
Ik wil u niet wezen getrouw,
Ik ben een dochter jong en teer,
Of jy hier staat, op straat en praat,
Maakt u na huis en slaapen gaat,
Myn deurtje moet aan Slot,
Ach Betje blyf een weinig staan,
O Pronk van meisjes veel,
Zweer ik by Zon, Ster en Maan,
Als jy myn nu laat in de ly,
Dan wensch je om de dood,
Daarom zoet lief geloof myn vry,
Jongman zeg my toch eens waarom,
Daar is zo menig een frissche blom,
Want ik ben noch maar een kind,
Neemt uwe lust, laat myn met rust,
Gaat naar een lichte trant,
Waar jy jou minnevonkjes bluscht,
Steek maar jou Schuitje van kant,
Ach Bethje lief u krullend hair,
Staat in myn hert geprend,
U oogjes zyn zoo wonder raar,
Precies een zon die schynt
U fiere gang, en zoet gezang,
Daarom zoet lief geloos my ras,
En geneest my van die pyn,
Een jongman praat veel wonder zoet,
Maar het is zomtyds daarom,
Dat hy dan eerst zyn listval doet,
Want dat de maagd er na beklaagd,
Men vint er hier als zoo veel,
Een knegje daar zyn roem op draagt;
Het bloempje is van zyn steel,
Het is waar myn uitverkooren lam,
Ach maakt u toch op myn niet bang,
Ik wensch u geen verdriet,
Ontfangt van myn myn hand op trouw,
De zuivere kuisheid myn hart en bloed.
Dat schenk ik jou tot dat de dood ons scheid
Jongman jou droefheid is geen ent,
Nu heb ik eerst de grond gekend,
Al van u standvastigheid,
Voor al u smert, heb jy myn hert,
En myn bewoogen dat ik werd,
U Vrouw door den echtverbond.
|
|