Een nieuw lied.
Die de armoed drukt en ook versmaad, Somtyds ook ten gronde gaat.
Op een aangename wys.
1[regelnummer]
Menschen hoort eens naar dit geval,
Dit lied zal u doen hooren,
Hoe of 't gaat in 's werelds dal,
Waartoe de mensch soms is geboren,
Dit ziet men aan deez' wonderdaad,
Al van zyn eigen bloedverwanten,
Den een die wordt van God gehaat,
Op d'andere komt hy vruchten planten.
2[regelnummer]
Een timmermansknecht met vrouw en kroost,
In armoed; druk en ook elende,
Zat 't huis geheel als werkeloos,
Wist zich niet te keeren noch te wenden,
Zie, wat gebeurde op deez' tyd,
Hetgeen hun vier bragt uit bezwaren,
Nam dienst by zyne Majesteit,
Als Schutter, en vreesde geen gevaren.
3[regelnummer]
Op deze voorslag met fatsoen,
Sprak broer wil doch myn wensch voldoen,
En helpt my uit myn schroomen,
'k Ben met myn vrouw en kroost in druk,
Hun ziekte treffe of ongeluk,
Wil dan als broer behulpzaam wezen.
4[regelnummer]
Ga daar dan maar gerust op heen,
Wil dit aan my vertrouwen,
'k Zal als het noodig is, niet een,
Maar vrouw en kinderen onderhouwen,
Hierop vertrekt hy inderdaad,
Zyn vrouw en kind'ren zag men treuren,
God loont het goede straft het kwaad,
Zoo als men hierna ziet gebeuren.
5[regelnummer]
Helaas! want na verloop van tyd,
Toen kwam de vrouw de tyding hooren,
| |
Dat het de man had afgeleid,
Riep, God wat komt my hier te voren,
Wil nu my arme weeuw bystaan,
Al met myn tweetal halve weezen,
Geen doctor die haar helpen kan,
Om haar van dien schrik te genezen.
6[regelnummer]
Zy ontbood haar mans broer dan by haar,
Begon aldus hem aan te spreken,
Ach broer ik leg in groot gevaar,
Wil uw belofte nu niet breken,
Maar zoo my God haald uit de tyd,
Zorg dan voor myne beide zonen,
Zoo als ge aan uw broer hebt gezeid,
Denkt God zal uw daarvoor belonen.
7[regelnummer]
Ach zus dit was mas maar zottepraat,
'k Verzoek gy daarmee op zult houwen,
Maar naar Veenhuizen, is een schone daad,
Daar kan men ze beter onderhouwen,
De vrouw zei, broer zie wat gy doet,
Gy komt nu God en menschen honen,
Verstoot gy zoo de arremoed,
Eenmaal zal God er uw voor beloonen.
8[regelnummer]
Kort daarop gaf de vrouw den geest,
De arme kinderen zag men schreijen,
Ons lieve moeder brengt ons nog 't meest,
In arremoed, en ramp en leijen,
Neen, sprak de Neef, dit zal niet zyn,
Als moeder is onder d' aarde,
Neem ik de kinderen tot my,
En achten hun als hun eigen vader.
9[regelnummer]
Nu werd zy dan ter aarde gebracht,
De kinderen ziet men bitter schreijen,
ô Jezus neem ons in Uw magt,
Wil ons van alle ramp bevreijen,
Zie op ons weezen als Vader neer,
Dat wy altyd daarop vertrouwen.
de boer kwam tot de kinderen weer,
Sprak: beide zal 'k uw onderhouwen.
|
|