Klagten van een Deserteur.
Wys: Ik vind nergens geen vrienden.
1.
Hoort hier de klagt van eenen Deserteur,
Hy die beklaagd zyn jonge dagen,
Door myne fout kwam ik tot het hartzeer,
Dat ik moet de ketens draagen.
Boeijen en banden in de slaverny,
Aan den Kruiwagen myn leven sleiten,
Waar is den tyd dat ik was los en vry,
'k Moet het aan myn eigen weiten.
2
De dwaaze liefde speelde in myn zin,
Dat meenig Jongman doet generen,
Door de gevoelens van de zoete min,
Was 't dat ik ging deserteeren,
Om by myn zoet lief te zyn,
Maar als ik was omtrent drie weeken,
Wierd ik gevangen en gebonden tot myn pyn,
In een donker gat gesteeken.
3
Twee honderd vyf-en-zestig uuren weid,
Wierd ik gebragt en streng gebonden,
Dagelyks in een wreed priezon geleid,
't Geen dat ik heb ondervonden,
Ik gun 't aan mynen Vyand niet,
Dan moest ik tot myn bezwaaren,
Aan den Kruiwagen deed my groot verdriet,
Leven daar als Slaaf vyf jaaren.
4.
Nu moet ik met de zwaarte boeijens gaan,
De ketens doen myn leden buigen,
't Is voor myn lief dat ik het onderstaan,
Dat moet haar jong hert getuigen,
God weet of zy gedenkt myn pyn,
Als zy by een ander is gezeeten;
Men ziet veeltyds al die uit d' oogen zyn,
Die word ligtelyk vergeeten.
5
Ach! was ik van de slaverny bevreid,
Het geen myn leden steeds doen beven,
Door slegte kost en zwaaren arbeid,
Waar van ik Deserteur moet leven,
Dat my de liefde zo verleiden,
Ik zeg ô ongelukkige Creatuur,
Die myn jong gemoed bestreiden.
6.
Moet ik hier vyf jaar blyven in pyn;
Moet myn Lichaam de ketens dragen
Liever wil ik weder streiden gaan,
Al moest ik myn leeven wagen,
Liever Soldaat myn leeven lang,
Jongheid ik zeg het u als vrienden,
Niemand en kend den slavelyken dwang,
Als die het moet ondervinden.
EYNDE.
|
|