Een nieuw lied.
Of aardige Klugt van een Man met een weyde Mond en de Vrouw met een groote Neus.
Wys: Juicht Vrienden leat ons zingen.
1.
En hoort eens deeze klugt,
Zal brengen veel geneugt,
Al van een Man en ook zyn Vrouw,
Hoe dat de man had groot berouw,
Om dat de vrouw veel snuyf verslont,
En de man die had een wyde mond.
2,
Het is reeds dertien Jaaren,
Versint eer gy gaat paaren,
Want het myn reeds berouwd,
Myn vrouw die het zoo'n groote neus
Al was hy van de grootste Reus,
Ja drie pond Snuyf op elken dag;
Een neus daar gy voor schrikken mag,
3.
Wat zal ik gaan beginnen,
Myn Man lokt alles binnen,
Hy heeft zoo'n wyde groote mond,
Een Ham daar in van veertien pond,
Een drie ponds Roggenbrood daar by,
Ik ben getrouwd maar zit in ly.
4.
'K kan met myn vrouw niet lopen,
Langs Straat of langs een Gragt,
Of ziet men wyst by hopen,
Een neus met puisten, ô zo groot,
Hy is zo lang, hy is zo rood,
Zo lelyk als men bedenken kan,
En van zoo'n vrouw ben ik de man.
| |
5.
Smiddags gaan ik aan Tafel,
ô! Wat heeft hy een waavel,
Hy eet en drinkt zyn buikje vol,
Drinkt drie Kan Bier al in zyn bol,
Ik arme sloof ik zie dit an,
Och! elk bewaard zig voor zoo'n man.
6.
Gaan ik eens door de Kramen,
Wel foei! ik moet me schamen,
Kykt zy eens neder op het gsed,
Zy stoot haar neus zo dat hy bloed,
En lacht men dan, en kykt 'er an,
Dan word zy boos en ik word gram.
7,
Gaan ik een Glaasje drinken,
Ik zien het Glaasje zinken,
Geef ik hem dan een schellings koek,
Hy stop het zo maar in een hoek,
Al van zyn mond, ô wat een schand
Zoo'n Man heeft niemand in het Land.
8.
Wel leert hier Jonggzellen,
Neemt tog geen Neus met bellen,
Want anders is 't verbruid,
Bekyk het wyfje dat je neemt,
Past op dat zy niét lang en teemt,
Doet niet zo als ik welgezind;
Verzint wel eer dat jy begint.
9.
Kom hier gy Jonge Maagden,
Neemt die u kunt behagen,
En neemt geen man met wyde mond
Hy eet al op wat voor hem stond,
Gewonnen heeft het de man gedaan,
Maar op dan heeft de vrouw de naam
10.
Wie zal de twist nu scheide,
Al tusschen Man en Vrouw,
Elk heeft een pop waar hy meerpeeld:
Zomtyds dat alle by verveeld,
Die heeft een neus en die een mond,
Zo gaat het in de waereld rond.
Te Amsterdam, by J. WENDEL, op de Angeliersgragt.
|
|