| |
| |
| |
| |
Een nieuw lied,
of zeldzame gebeurtenis eener standvastige liefde.
Hoe dat de schoone Maagd Elisabeth haar Ouders verlost uit eene langduurige Gevangenis.
Op een Aangenaame Wys.
1.
Hoort wat de Liefde doet.
Zy vreest geen ramp nog smart op aard,
Als haar den Hemel heeft te zaam gepaard,
Is een zeer zonderling en waar geval,
Maar 't geen de uitkomst deed bekronen;
Naar zo veel leed en druk,
2.
In 't bloeijen van haar beste Lentejeugd;
Tot Frederik, een Jongman vol eer en deugd,
Beminde haar Ouders teêr;
En deed niets dan met haar lust en begeer,
Ging dus haar liefde openbaren,
| |
| |
Maar hoe ze haar klagten stort,
Zulks haar geweigerd word.
3.
En smeekte haar met tranen in het oog,
Dat haar zulks diep doch op het harte woog;
Maar ach wat vreeslyk woord,
Elisabeth werd door haar Ouders niet gehoord;
Zy moest in droefheid dus vertrekken,
En zwoer, in druk en rouw,
Haar Fredrik eeuwig trouw.
4.
Zy, met 't bedrukte hart,
Gansch hopeloos door smart,
Sneld straks na hare lieve Minnaar heen;
Ja, liefde zegt zy stort my in 't geween,
Ach Hemel! welk verdriet,
Sprak hy; daar ik u tranen ziet,
Ja, 'k wil myn Ouders huis verlaten,
Wy gaan dus straks van hier
5.
Want 'k ken uw liefde trouw;
Zy namen dus kortbondig het besluit,
En gingen straks op reis de Poorte uit;
Hy schreef terstond een Brief;
Besproeid met tranen van zyn zoete Lief;
Die de Ouders ook weldra ontvangen;
Nu zyn zy gansch ontsteld;
Over 't geen hun werd gemeld.
6.
Onstnimig door 't verdriet;
zy namen spoedig, maar helaas! een droef besluit
| |
| |
En volgden Fredrik met zyn lieve Bruid,
Om met de knecht naar Petersburg te treên,
Maar eer zy daar vermoed aankwamen,
7.
't Was juist toen Oorlogstyd,
Die dubble ramp verspreid;
Zo dat men hun verdacht hield, en terstond;
Op Krygsbevel na de Gevangenis zond;
Daar zaten zy, wat smart!
Een langen tyd met een beangstigd hart,
Hun, en hun Dochters lot beklagen;
Een eind bragt aan haar weê.
8.
't Was op het Vreugde - Feest.
Dat men verheugd van geest,
Den dappre Vorst verëerde door wiens moed
Europa van den Oorlog werd behoed,
Verscheen, schoon haar de vreugde werd belet
Als ze aan haar gryze Ouders dachten,
Zy hoorde straks hun leed,
Dat haar tranen storten deed.
9.
Zy neemt dus ras 't besluit,
Treed moedig voorwaards uit;
Knielt voor den eelen Vorst eerbiedig neêr;
Vraat om Pardon voor haare Ouders teêr,
De Vorst haar tranen ziet;
Zegt: schrei niet meer van droefheid en verdriet
'k Zal hun genade en vryheid geven;
Wat vreugd na zo veel smart,
| |
| |
10.
En zegt: 'k ben schuldig aan uw smart en leed
Maar aan myn klagt de Vorst genade deed;
Kom laat ons treden voort,
En eerbied geven aan den Keizer zo 't behoord,
En zo gerust naar Huis toe keren (
Van ganscher hart verblyd,
11.
Fredrik was juist op reis;
Hy keerde in diep gepeis,
Met veel gewin naar zyn beminde weêr,
Hy vond, wat vreugd! haar en haar Ouders teêr;
En haar Dochter; als het waardigst liefdepand;
En laten de Huwelyks trouw beschryven;
Dus van deez' dierbire Echt,
De grondslag werd gelegt.
12.
Nu treed het dankbaar Paar;
Dien band te sluiten, openbaar in Godes Kerk;
De Leeraar zegent hun in 't Huwelyks werk;
Zo ziet men te allen tyd;
Schoon voor en tegenspoed ons is bereid;
Dat 't geen wat God te zaam wil voegen,
Hoe men 't ook tegenstond,
Geen scheieing ondervind.
Te Amsterdam, by J. WENDEL, op de Angeliersgragt, by de Tweede Dwarsstraat.
|
|