| |
| |
| |
Zang-Rolletje, voor de Feest-Genooden van I.A. en K.B.
Voor-zang.
TOON: Op het hoekje van een steegje.
VRienden ik kom u mee deelen,
Bruilofts-stof, voor tong, en keelen,
Laburette tierelierette’ laburdon tierelieron.
'k Loof je neust hiel wel mijn zeggen,
'k Hoeft u dan niet uit te leggen,
Laburette tierelierette’ laburdon tierelieron.
| |
| |
Kom, tza, tza, aan 't keele smeeren,
Zingt, fris op, dit Paar ter eeren,
Laburette tierelierette’ laburdon tierelieron.
TOON: Si vous ne voulez me guerir, &c.
MEn zeid de wuste Min is blind:
Ik zeg, hy mach de droely wezen!
Geen Mensche, Vee, of Dier ontslipt,
Die 't snege Boefje, niet (hoe schu) en kipt;
Al had j'een bort voor 't gat.
| |
| |
TOON: Nu ben ik belust op zingen en, &c.
DIt blijkt aan ons Bruigom en Bruidtje, die 't Guitje,
Schoon blindelings, hiel wel, ook vandt,
Zy proefden van zijn Kruidje,
Strikstrakjes raakten z'in brandt.
| |
Zang.
TOON: La Vigone, &c.
GElijk op 's Winters endt;
De puike, en over-aangename Lent,
| |
| |
Het Gloorrijk Purper, van Dioon:
Dees flonkkerende Pinkster-Blom.
TOON: Courante Francoize, &c.
Konden zijn minnen-gloet,
Noch wens, naar 't zoetste zoet
| |
| |
Gehardt in liefdens vuur,
Geen moeite viel hem zuur:
TOON: Petite Royale.
DE nijdt, van spijt, haar Reuzel scheurt,
Nu zy haar Keffers tongen,
| |
| |
Die ghy met logens geriefde,
Vervliegt nu als de windt.
| |
Dry-zang.
TOON: De Nachtegaal met zoeten toon.
NA bed, spik-spelder nieuw jong Paar,
Wy wenschen, dat ghy meugt, binnen 't Jaar
Met vreugde zijn (lach niet) Moertje en Vaar.
| |
| |
| |
Aan de Genooden.
STEMME: Courante Monsieur, &c.
HOe vaarje Bruilofts-Gasjes, zeg, al vrolik?
Wat zoo ziet, ay wijkt niet, van die trant:
Foei 't is te olik, By me keel 't is schant,
Dat men hier naar moet zeggen gaan,
Wat struif, die Bruiloft, gink niet eens recht aan,
Yder zat trist, niemandt begon,
't Was of men geen vijf tellen kon.
| |
| |
Toon: Tweede Carileen.
LAat ons vrolik wezen nou,
Elk schud den aap eens uit den mou,
Wakker drinkt, luftig zingt, dat het klinkt,
Wat zo ziet, nou Speelmeisjes, tza men hoort jou niet.
Kom, zing me deur, of zing veur, ghy hebt keur,
Wel je prijkt, dat het niet met al en lijkt;
Doch men ziet ‘en bespiet’ schoonje niet
Een woort uit’ dat je me graag waart de Bruidt.
STEMME: Ben ik krom, &c.
| |
| |
Datmen u, nu zou zien, dutten, en druilen,
Als een deel lompige weet-niets, guilen.
TOON: Hey waar benje Koker Iansz, &c.
Jongens, zoo ik u kom steuren,
Nou je juist zijt in jou kracht,
Wilt dit Dicht aan stukjes scheuren,
Zeper, 'k geef jou volle macht,
| |
| |
Hoor, voor 't lest, maar noch een woort,
Veegt, aan elk een stuk, jou poort.
|
|