Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 22 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 22
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 22

(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 629]
[p. 629]

ex libris

pornografie in aspecten
Dr C. van Emde Boas - Inleiding tot de studie van de pornografie. Dr C. van Emde Boas - Obsceniteit en pornografie anno 1966. Drs Magda van Emde Boas-Starkenstein - Pornografie en beeldende kunst. Reeks Aspecten, Stichting uitgeverij nvsh, 's Gravenhage 1966. Respectievelijk f 4,90, f 6,90 en f 5,90

‘It's quite all-right if it's art’ werd een paar jaar geleden in het amsterdamse zomercabaret voor toeristen, Say Cheese, gezongen. Maar helemaal waar is dat natuurlijk niet want ook als het art is (Miller, Lawrence, Veldhoen) kan het zedenkwetsend zijn en dan moet het natuurlijk verboden worden. Welke zeden op wat voor manier kwetsbaar zijn is in hoge mate cultureel bepaald. Japanners vinden eten een intiem gebeuren en wensen daarbij niet te worden gezien. Onze haring en patatcultuur op straat vinden ze dan ook rondweg stuitend. Maria sterfelijk of ontmaagd noemen is aanstootgevend voor katholieken. Jezus als God aanbidden is beledigend voor Joden. Pacifisten walgen oprecht van wreedheid en zelfs het bestáán van democraten is kwetsend voor fascisten.

In onze westerse, christelijke samenleving ging men met de opkomst van de burgerij en de burgerlijke cultuur ernst maken met het stoïcijns-christelijke ideaal van de zelfbeheersing. Het leven werd niet langer opgevat als een pretje en om goed te kunnen leven werden alle pretjes en pretten afgeschaft. Lekker eten, leuke kleren, theater bezoeken, kermis houden en alle andere feestelijke dingen kregen het odium van zondigheid en werden dus verboden. Het meest verboden werd natuurlijk het allerleukste, het spelen en overspelen. Aangezien dat meestal bloot gebeurt begon men voor de zekerheid het verbod al wat eerder te leggen en uitkleden in het openbaar werd verboden. Tenslotte werd zelfs het min of meer in het openbaar spreken over of uitbeelden van ontkleedheid enzo verboden. Want dat is immers maar verleidend en dus ondermijnt het de goede zeden en de moraliteit. Schrifturen die de seksuele zeden kwetsen, kan men in het algemeen zeggen, zijn pornografie. Wie een afbakening van het terrein van studie, suggesties over te raadplegen boeken en korte informatie over de censurele ups en downs in diverse

[pagina 630]
[p. 630]

landen wil die kan terecht in Inleiding tot de studie van de pornografie, waarvan het verhaal hierboven een zeer korte, zeer vrije bewerking is.

Wiens nieuwsgierigheid zodanig is gewekt dat hij meer wil, kan meteen naar deeltje twee van de aspecten-reeks, Obsceniteit en pornografie anno 1966 (met illustraties), overstappen. De omlijning van het begrip obsceen loopt tenslotte uit in de zeker niet handzame definitie: ‘het in letterlijke, figuurlijke of enkel maar symbolische zin opzettelijk onthullen of ontbloten van lichaamsdelen of lichamelijke functies, die volgens de historisch, ethnologisch-cultureel en sociaal bepaalde eigentijdse normen van een omschreven mensengroep, behoren tot de “intieme sfeer van de persoonlijkheid”, waarbij deze “exhibitie” op zodanige wijze plaatsvindt, dat geestelijk rijpe en emotioneel evenwichtige volwassenen uit deze groep, die er onvrijwillig mee geconfronteerd worden, hier aanstoot aan kunnen nemen’. Obsceen lijkt mij dus - wat korter uitgedrukt - het zodanig optreden van fysicalia dat gewone volwassenen dit tegen de borst stuit. De auteur heeft het element ‘zinneprikkelend’ er bewust buiten gehouden en bewaart dat voor de pornografie, die dan gedefinieerd wordt als ‘het beschrijven van ontucht met de uitdrukkelijke bedoeling daarmede seksuele prikkeling op te wekken’. Waarom (pagina 23) de zogenaamde pornografische trias producent-pornografische materie-consument, waarbij subjectieve factoren zoals de opzet, de intentie van de producent (de pornograaf) en de psychische instelling van de afnemer een rol gaan spelen, af zou wijken van n' importe welke producent- produkt-consument trias, is mij niet duidelijk.

 

Waarom zijn sommige beschrijvingen of afbeeldingen met obscene elementen nu alleen maar schuin (pornisch, zegt van Emde Boas) en waarom zijn anderen schunnig (pornografisch)? Humor en satiriek of het opwekken van medelijden en verontwaardiging ondermijnen de pornografische situatie op het moment dat hij gecreëerd wordt. Hetzelfde gebeurt indien de obscene elementen zodanig worden gehanteerd dat ze afstotend werken. Als positieve kenmerken waaraan een situatie moet voldoen wil hij pornografisch zijn, noemt de auteur: te weinig personen doen in een tè kort tijdsbestek te veel met elkaar. Onwaarschijnlijk teveel en teveel onwaarschijnlijks. Lesbische activiteiten (de seksuele opwinding van de vrouw als het ware in het kwadraat of tot de n-de macht

[pagina 631]
[p. 631]

verheven) zijn bijzonder bevorderend voor het ontstaan van pornografie. De mening dat echte kunst nooit pornografie zou kunnen zijn noemt van Emde Boas een vergissing. In de praktijk is de afgrenzing van de pornografie tegen de erotische kunst het belangrijkst (klein vraagje: is erotische kunst dan ook al geen echte kunst? Of zijn beide uitspraken maar half waar?). Erotische kunst is over het algemeen boeiend en realistisch, terwijl pornografie ‘ons’ verveelt en irrealistisch is. Veel pornografie wordt er ook nog anno 1966, terwijl we zo het gevoel hebben dat we nu wel de volledige seksuele vrijmaking beleven en er voor escape dus weinig reden meer is, geproduceerd en geconsumeerd. Door mannen, voor mannen, voornamelijk tussen de twintig en vijftig jaar en dus niet, wat zo vaak wordt gedacht, voor verleidbare jeugdigen of niet meer potente ouderen. Driekwart van hen, ongeveer, is gehuwd en de door het lezen van pornografie opgewekte seksuele spanningen worden meestal afgereageerd in een echtelijke coïtus. De pornografie bevordert eerder de huwelijkstrouw dan dat zij deze ondermijnt; zij is een concurrent voor de prostitutie. Slechts weinig consumenten leven in een mannengemeenschap waar zij als surrogaat gebruikt wordt. De meesten compenseren er een tekort aan potentie mee, ontstaan hetzij door een gebrek aan prikkeling door de partner, hetzij door innerlijke oorzaken (fetisjisme bijvoorbeeld). Tenslotte is er de kleine categorie van de perversen die met behulp van een specifiek hen aansprekend pornografisch werk masturberen, zodat de pornografie hier functioneert als een sociaal ongevaarlijke uitlaatklep voor wat anders best eens op voor anderen onaangename wijze in werkelijkheid zou kunnen worden uitgeleefd

 

Het boekje besluit met een balansje over gevaren en nut. In dat kader wordt de veroordeling in de rotaprentenzaak verdedigd. Door immers de Japanse paringprent van Veldhoen met de - volgens de auteur - zeer zichtbare genotvinger op een handkar aan de openbare weg te brengen, kan er bij die vele mannen die een uitgesproken minderwaardigheidsgevoel hebben over de afmetingen van hun penis en daardoor in hun potentie dreigen te worden gestoord, schade worden aangericht. Niet vanwege het fatsoen, maar om psycho-hygiënische redenen moeten deze mensen volgens de auteur tegen confrontaties met buitenmaatse geslachtsdelen beschermd worden. Hij heeft dus meegewerkt aan de veroordeling van

[pagina 632]
[p. 632]

iemand volgens een wet waarmee hij het zelf niet eens is en die hij nu maar voor zijn eigen redenen spant. De prent was immers geen pornografie, want de bedoeling om te prikkelen was afwezig. Overtuigd was ik niet bepaald. Immers, men zou kunnen vragen of die potentie niet veel meer afhankelijk is van een algemeen gevoel van zelfvertrouwen en zekerheid en of dat gevoel niet veel zwaarder ondermijnd wordt door de niet één keer van een kar, maar vierentwintig uur van de dag overal van de muren en kranten en nu ook nog de televisie afschetterende breedgeschouderde, frisgelotioneerde, aangenaamademende, prachtgekuifde, fraaigetande en perfect geschoren edelmannen-reclame. Wie kan er aan dat ideaalbeeld voldoen? En de vrouwen? Potent hoeven ze niet te zijn. Nee, maar als ze eens wat zekerder waren van zichzelf en wat vrijer, zouden dan veel mannen niet wat vaker de vreugdefluit steken? Maar hoeveel vrouwen worden er niet zenuwachtig van de hele dag er aan te worden herinnerd dat hun benen, hun heupen, hun borsten, hun haar nu net niet ideaal en beeldschoon zijn? Dan toch maar de mug die we pakken kunnen uitspuigen, ook al weten we best dat we machteloos tegenover de kemel staan?

 

Bij lezing van het derde aspecten-boekje, van de vrouw van de auteur, Pornografie en beeldende kunst, werd me helemaal duidelijk waar de dubbele bodem zat. Ook zij behandelt de rotaprentenzaak (Veldhoen-Grootveld). De kunstenaar (daarbij gaan mijn nekharen al staan) Veldhoen beeldde, zegt zij, eerst de liefde tussen man en vrouw op haar hoogtepunt uit, maar later trad om voor haar onbekende redenen desintegratie van deze kunstenaar in, zodat hij alleen nog maar de coïtus zonder meer (sic!) tekende. De volmaakte kunstenaar werd voyeur. In de plaats van gevoelige belangstelling treedt koele observatie (pagina 35 allemaal). Wanneer er dan nog een term als het ‘oorspronkelijk wezen’ van de kunstenaar valt (heeft ze hem psycho-geanalyseerd of wat?), dan ben ik weer helemaal thuis. Vroeger mocht coïtus vanwege de heilige voortplantingszaak, nu mag hij vanwege de heilige liefde van déze man en déze vrouw (en geen anderen, de egoïsten - maar als je dat hardop zegt dan houd je het niet meer mooi). Coïtus zomaar zonder meer (whatever that may be) mag niet. Het moet verheven blijven. Waarom toch? Toch uit angst? Waarom trouwens de koele observatie afgekeurd?

[pagina 633]
[p. 633]

Is dat niet net wat de wetenschap wil? Is het niet net de immense verdienste van Freud dat hij ook de seksualiteit onder de koel observeerbare dingen bracht? En pretenderen de aspecten zelf niet juist de ‘zuiver wetenschappelijke studie’ van het vraagstuk van de pornografie (voorwoord deel 1)? Of moeten we dat soms met een korreltje zout nemen? De instructieve boekjes, die inderdaad een schets van het probleem geven, hebben in elk geval met de wetenschap gemeen dat ze inserieus zijn. Er valt niets te lachen. Over de tekst niet tenminste. Soms wel over de plaatjes waarvan sommige eigenlijk niet mogen, maar dat is hier natuurlijk quite all-right, then it 's science...

 

Johanna Fortuin


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Inleiding tot de studie der pornografie

  • over Obsceniteit en pornografie anno 1966


auteurs

  • Johanna Fortuin

  • over Magda van Emde Boas