| |
| |
| |
Fr. de Jong Edz.
verweesde partijen
het wezen van het partijwezen
historisch heden
Zelfs een maandblad zou het nu wel kunnen wagen - te schrijven over de kabinetsformatie in Nederland. Doorgaans versperren moderne communicatie- en druktechnieken de weg van snelle commentariëring en werkelijk actuele beschouwingen. Nu de wedstrijd echter telkens weer verlengd wordt, omdat er geen duidelijke uitslag op zetels valt waar te nemen - ja, inderdaad, nu zou het kunnen, ware het niet, dat de kabinetsknutselarij al zolang duurt, dat ze zelfs de titelpagina's der ochtendbladen nauwelijks meer ‘haalt’. Het actuele is er al af geformeerd, en een speurtocht naar de geheimen van Huis ten Bosch of Plein of Catshuis of Soestdijk is al niet meer ‘in’.
Zo kunnen we het nachtkaarseffect constateren na een verkiezingscampagne, die meer dan sedert levende-mensenheugenis welhaast, populair geweest is. Dat gaat zo met modes - het is ermee als met de kinderspelen in de goede oude tijd: ineens doen we het allemaal en dan ineens weer doen we het helemaal niet meer. In deze tijd, waarin de propaganda uit reclamestunts bestaat en de vergaderingen tot happenings worden, lijkt deze kinderspel-vergelijking niet eens zo'n vreemde.
Zo zit er voor het maandblad, toch weer niets anders op dan de zaken sub specie historiae te bekijken. Het theatraal-nuchtere gebaar, waarmee vroeger resoluties werden aangenomen, om daarna over te gaan tot de orde van de dag, kan het onze niet zijn. Het is ons trouwens niet helemaal duidelijk (het is het zelfs nooit geweest) tot welke orde van welke dag en zelfs op welke wijze er overgegaan zou dienen te worden. Zo is het dan eerlijk gezegd wel weer erg bot van eigen bot om de geschiedkundige kijk te poneren. Maar ontegenzeggelijk wordt hij verwaarloosd in het spel van hier en nu; en bijwijlen zelfs veracht. Nu heeft het iets heel moois om smaad te dragen (de lelijke keerzij van de medaille heet eigenwijsheid) - welnu, van deze eigenschap uit zeg ik: juist de verwaarlozing van het historische moment maakt dat we niet uit de actuele problemen kunnen komen. Actualiteit immers kan, al lijkt ze simpel, overweldigen - een koel geserveerde historische beschouwing, al lijkt ze wat koud op het lijf te vallen en tot afweer te nopen, kan vergezichten openen.
| |
| |
Mensen, die met wat vervreemd holle stem voor de stoelleuningen en balken van een vrijwel lege zaal spreken, plegen zich en hun gehoor te troosten. Wij zijn een Gideonsbende, zo zeggen zij, terwijl ze meerwaarde oogsten uit een dreigend gevoel van minderwaardigheid. Wie dit verhaal toevallig verder zou lezen, hem zal duidelijk worden dat schrijver dezes The Gideons meer nog dan The Parties als het zout in de politieke pap beschouwt. Jammer alleen dat de meeste mensen hun pap liever in gezoete toestand tot zich nemen. Voor Gideon en de zijnen geldt echter dat het nu tijd wordt voor een aanval op alle anderen. Alle die anderen, die als partijleiders of opinievormers niet verder kijken dan de lange neus huns kiezers, zo deze dezelve jegens hen al trekken mocht.
Zij zijn allergisch voor verkiezingsuitslagen van dit en het vorige jaar en bezorgd voor het image, dat ze, door tot voor kort kortstondig mee- of tegen te regeren, hebben opgebouwd of verloren. De laatste belastingverlaging en de prijsverhoging van de vorige week zijn voor hen de politieke feiten van de allereerste orde. Deze toch bepalen de voorkeur van de zwevende kiezer en dus de macht tot weldoen der politici. Het klinkt gek in staatsrechtelijke zin, maar er steekt achter deze wijze van politiek bedrijven de wat oudbakken winkeliersleuze van ‘de klant is koning’. Ook hebben zij, de politici, hun wetenschap. Deze vertoont zich in de gedaante van dusgeheten wetenschappelijke buro's, die als hommage immer naar een Grote Dode heten. En zij hebben in ditzelfde wetenschappelijke kader de kleine levenden: de politicologen. Die kijken verder dan twee verkiezingen en dan het eigen stukje Europa. Zij zullen dan ook de structuur van functionerende vormen van machtsuitoefening uitleggen, en dat partijen gezamenlijk de functie hebben volksgroepen te vertegenwoordigen, zodat hun wensen in het kader van onderlinge samenhang, en op alle niveaus goed afgecheckt, in beleidstermen vertaald kunnen worden. Als er iets hapert in dit democratisch procédé van besluitvorming, ligt dat aan het feit, dat er te veel eigenwijze mensen zijn, die kleine partijen stemmen. Zij worden gestraft met een kleine ingreep in hun kiesrecht: een ander kiesstelsel, en ze zijn onzichtbaar gemaakt.
Natuurlijk snijden zulke beschouwingswijzen hout, je kunt er zelfs menig klein boompje mee vellen - maar, het spijt me, mijn totempaal is anders
| |
| |
gesneden, en misschien ook wel van ander hout. Nu zonder verwarrende beeldspraak: de functie van partijen is alleen af te leiden uit de functie van iedere partij op zich zelf en van het parlement en de regeerbaarheid van allerhande zaken in het algemeen. Nu wil het geval, dat eigenlijk iedere partij zo zijn eigen doelstellingen heeft en zo zijn eigen visie op wat en hoe er geregeerd zou kunnen worden. Ze bestaan zelfs bij gratie van die eigenheid - en niet minder van de confrontatie van die eigenheden met elkaar en met de taaie stof der historische ontwikkeling, waarop ze trachten in te werken. In die confrontatie en in dat inwerkingsproces is het beeld, hoe ook beantwoordend aan algemene lijnen, voortdurend wisselend. Het is het lijnenspel van deze ontwikkeling, dat onderzocht moet worden, om te weten, waar we in het dynamisch proces van verandering van staat, maatschappij en cultuur staan. Voor deze historische plaatsbepaling is een bepaalde level of abstraction nodig - het is de armoe van de historische wetenschap, dat zij aan een methodiek, speciaal daartoe geëigend, niet toekomt. Een beetje meer politicologie zou haar geen kwaad kunnen, noch ook een beetje meer van andere vormen van logisch denken; zo goed als die anderen zouden winnen bij het weer binnen halen van het historisch aspect.
Dat vraagt van alle betrokkenen een dimensie meer in het denkwerk en dat vraagt van de meesten, die in en om de Haagse Kamers zwermen een wellicht wat ongewone inspanning. Zouden zij nog zoveel historische zin hebben, dat het nut heeft te hunnen opzichte een beroep te doen op hun aller stamvader, Thorbecke, die niet in de laatste plaats zich op het terrein der historie groot getoond heeft? Als men dan zo graag over ‘structuur’ wil spreken - goed, ik ben er niet vies van - maar dan de structuur niet alleen van het gewordene, dat zich als het zijnde voordoet, maar ook en juist van het wordende en daarmee dan ook juist van het wordingsproces zelf.
| |
organisatie of institutie?
Hier begint het tweede hoofdstuk. De lezers worden gewaarschuwd, dat het nu uit is met spot en ironie, want de partijen zelf draven op, en dat is een ernstige bezigheid. De eerste is natuurlijk (of zou het bij genade zijn?) de Anti-Revolutionaire of Christelijk Historische Richting. Zij is
| |
| |
als partij de oudste, al wordt de afkorting ARP nog maar sinds kort gebezigd. Wanneer op Kuypers initiatief afgevaardigden van de AR-Kieskringen in deputatenvergadering bijeenkomen, driehonderd en zes jaren nadat de watergeuzen met de inname van Den Briel Oranje en Vrijheid hadden geplant, is er voor het eerst sprake van een werkelijk gecentraliseerde en van een program voorziene partij. Volgens sommigen zouden de liberalen de oudste partij zijn; wij willen over de ouderdom der geloofsbrieven niet twisten - voor wat de partijboekjes aangaat winnen de anti's het. En dat ligt ook voor de hand. Kuyper was een man, die de tekenen (bij hem past het meervoud tekens niet) des tijds verstond. Die wezen naar macht door massa, naar organisatie van het vrome volk tegen de macht der minder vroom geachte heren. De liberalen die door de macht van het getal wel groot geweest zijn, hebben zich daar nimmer op laten voorstaan. Het ‘denkend deel der natie’ behoefde zulk een machtsapparaat ook niet langer, nadat zijn staatkundige wensen goeddeels vervuld waren. Het denken zelf (of juister het gelijkgezinde denken van een aantal captains of society) was naast de economische invloed afdoende waarborg. En bovendien: waar ideologisch de individuele vrijheid voorop staat zal dwang onder één program niet al te zeer aanslaan. Zij werden dus pas later ‘program’-partij.
Hoe weinig overigens inderdaad partijen in de moderne zin nog plus minus de laatste eeuwwende bestonden, blijkt uit de wat schimmige rol van Schaepman. Wel was hij de formateur van de Rooms Katholieke Staatspartij, maar een werkelijk leiderschap (typisch bestuurlijk en charismatisch teken van een opkomende, massale en streng haar aanhang bindende partij) kende hij niet. Neen, dan was het anders - hoe omstreden ook - met Pieter Jelles! Overal zijn eigenlijk de sociaaldemocraten de eerste door en door georganiseerde en gecentraliseerde partij geweest. Hun strijdliederen wemelen van militaire kreten - zij waren een leger met een kader en een staf. Bij hen vergeleken viel de centralisatie die Kuyper in zijn partij had aangebracht als een slap federalistisch sausje te besohouwen. Zij bundelden ook geen bestaande kiesverenigingen, zij zetten deze hoogstens om in partijafdelingen als ze lang genoeg hun werk als mantelorganisatie hadden verricht.
‘Organisatie is het machtwoord van onzen tijd’, zo heeft later eens een
| |
| |
dichteres uit hun gelederen uitgeroepen. Zoals de Anti-Revolutionairen kritiek aan het heden oefenden op grond van hun geschiedenisinterpretatie en hun Openbaring, zo goed deden de socialisten dat met hun historische aan Marx via Kautsky ontleende inzichten en in het licht van hun wereldse heilsverwachting. Was voor de een het vaderland alles, voor de ander de klasse.
Deze overbekende feiten staan hierboven vermeld op de enige wijze waarop historische feiten relevant kunnen zijn, in onderling contact, vergelijkenderwijs - partij tegenover partij - en cumulatief-zelfstandig, iedere ontwikkeling geïsoleerd uit het geheel. Bij voortgezette vergelijking van één aspect, dat van de mate van organisatie, blijkt, dat met de tijd de meeste oude en nieuwe partijen tot een hogere graad van organisatie komen. Zou het het voorbeeld van de succesrijke sociaaldemocratie zijn, dat anderen aanstak en in de concurrentiestrijd dwong tot vormen niet ongelijk aan die van de gevreesde roden? Het lijkt niet onwaarschijnlijk. Daarnaast mag echter het feit niet op dit appèl ontbreken, dat maatschappij en staat op allerhand terrein in de eerste helft van onze eeuw een meer en meer georganiseerd geheel gaan worden. Ze doordringen, met de woorden van Jan Romein, elkaar - en al is ook hier zeker de betekenis der socialisten te melden, die immers sociale verlangens in politieke eisen omzetten - de technische maatschappij en het grote bedrijf als zodanig stellen in hun ontwikkeling immanente (dus niet politiek vertaalde en zelfs maar geformuleerde) eisen van organisatie.
Er is een nog meer algemene reden, die tot vergaande organisatie genoopt heeft. Het woord ‘verzuiling’ geeft er één aspect van weer. Kerk, partij, radio- en andere verenigingen, alle staand onder het zelfde teken, alle bevolkt met gelijkgezinden: een sub-culturele eenheid, die duidelijk intern zijn eigen organisatievormen kent. Als we van emancipatie spreken in deze kontekst wordt eigenlijk hetzelfde bedoeld. Katholieken, kleine burgers, arbeiders, en wat u verder maar weet op te sommen aan van ouds achtergebleven groepen, zijn zich gaan roeren en hebben binnen de maatschappij zich een plaats of plaatsje veroverd dan wel toegewezen gekregen. En hoe is dat zo gekomen? Juist, globaal sprekend en denkend valt dan weer het zelfde woord: de organisatie. Het is een
| |
| |
dolle draaierij: men verzuilde om te emanciperen en men emancipeerde al verzuilende. Het is niet alleen de identificatie van begrippen, die hier opvalt, deze is veeleer een uitvloeisel van de identificatie van personen en instituties. Met ‘instituties’ bedoel ik eigenlijk niets anders dan ‘organisaties’ - maar ook hier geldt weer: benadering van het zelfde op andere wijze. Het begrip institutie immers heeft het dynamische element verloren, dat organisatie nog wat aankleeft. De verstarring is betrapt.
Het ligt voor de hand, dat de meest durchorganisierte zuil, die van de socialistische arbeidersbeweging het eerst van die verstarring te lijden kreeg. Men sprak in het onvermijdelijk half-duitse jargon van het tot Selbstzweck worden van instellingen als krant, scholing, radio. Daarmee werd in feite geconstateerd wat, sedert vadertje welvaartsstaat ons in de armen genomen heeft, wel gemeengoed geworden is: het ondergeschikt raken van de mens aan het apparaat, dat hij geschapen had om vrij te worden - de organisaties. In extremis is de Sowjetstaat daar het mooiste voorbeeld van. Ook de republiek van Weimar, zaliger nagedachtenis, had er een handje van, voortbouwend op ambtelijke en militaire tradities, de begrippen democratie en burokratie te verwarren. Zo kon dan ook voor vele socialisten in Duitsland na Hitlers machtergreifung gelden: handhaven van het apparaat - en och, zo heel veel anders was het hier te lande na de meidagen van 1940 ook niet. Het is de altijd nog dankbaar te memoreren verdienste van Scheps geweest om er in zijn dappere brochures op te wijzen, dat er, toen Troelstra in zijn armste tijd in Utrecht colporteerde, ook geen ‘apparaat’ achter hem stond, noch ook de half-protocolaire ceremoniën met vlaggen, die toen (1940) als de meest zuivere uiting van het socialisme golden.
Ik schrijf hier geen geschiedenis van de socialistische beweging, maar het bovenstaande is voor ons thema relevant, 1. omdat die beweging nu eenmaal zo zijn verregaande organisatiegraad kent en 2. omdat het verzet daartegen ons wellicht op het spoor kan brengen van wat minder straf opgebouwde politieke partijen - deze zouden wel eens met hun accent op het meer persoonlijke beleven van de politieke keus, voorlopig de toekomst kunnen hebben. Bij de PvdA is het woord ‘pluriforme partij’ al
| |
| |
gevallen, bij de KVP spreekt men van deconfessionalisering. Maar wie, die de verantwoordelijkheid voor zijn apparaat heeft, zal het het eerst los durven laten? Dat is een bovenmenselijke eis, zolang niet de bovenmenselijke inspanning van gezamenlijke strijd tegen een bezetter of dictator of vijand vereist is. In ieder geval is er een crisis nodig om tot andere inzichten, neen vooral tot andere praktijken te kunnen komen. Is die crisis er nu?
| |
crisis
Men kan de laatste vraag van het vorige hoofdstukje natuurlijk bevestigend beantwoorden met als bewijsmateriaal de uitslag van de verkiezingen van 15 februari. De grote partijen door velen in de steek gelaten en dat niet uit een gebrek, maar eerder uit een teveel aan belangstelling.
Da's nog nooit gebeurd. De teneur in de jaren dertig, die oppervlakkig met de huidige gelijkenis vertoont, was toch anders. Het aanvankelijk groeiend fascisme, stoelde in zijn anti-partij-schap op nationalistische en anti-socialistische gevoelens, die op zich zelf menig godvrezend Hollands burgertje sinds jaren vertrouwd waren. Het riep om een eenheid, die eerder sterker dan minder sterk organisatorisch diende te worden opgebouwd. Hoogstens kan men ook voor die jaren van heersend onbehagen spreken. Maar wat zegt dat dan nog? Algemene kreten stellen zu rechter Zeit sich ein. Ze hebben eerder een bezwerende dan een analyserende strekking. Daarmee zijn ze heel geschikt voor het massaal gebruik door half geschoolde politieke denkertjes, die aan het ‘bezinnen’ slaan.
Ik ben van overtuiging, dat de zaak dieper ligt. Dat de ontstane partijstructuren hun tijd gehad hebben. Ze zijn politiek uitgespeeld omdat ze niet voldoen aan de eerste eis van het politieke leven: macht uitoefenen om de staat subsidiair de samenleving te doen beantwoorden aan de eisen die de huidige tijd stelt. Dat is niet een kwestie van ‘voltooide emancipaties’ of bereikte socialistische idealen omtrent sociale zekerheid van wieg tot graf. Zeker men kan over het al of niet bereikt hebben van deze doelstellingen twisten - en er is, dacht ik reden te over tot die twist, want maar al te gemakkelijk worden door de appeasers, de
| |
| |
partijen om deze redenen als uitgediend beschouwd. Quod non. Maar daar nu niet van.
Voordat Kuyper zijn scharen verzamelde ter deputatenvergadering en voordat ‘Recht voor allen’ als wekroep gold tot het vormen van een proletarische massapartij, waren er ook politieke groeperingen geweest. Ik heb hierboven bewust gesproken van de antirevolutionaire richting, die zich na 78 tot partij formeren gaat. Het is bekend, dat het begrip ‘partij’ aan niemand minder dan de fondateur van de partijenstaat, Thorbecke, afkeer inboezemde. Natuurlijk hebben wij het volste recht achteraf te zeggen: Ha, die Thorbecke, juist hij deed aan partijpolitiek! Dat mogen we doen, als we maar in het oog houden, dat toch inderdaad het woord ‘partij’ hier in anachronistische zin gebruikt wordt, en als we maar weten, dat het karakter van wat we in het derde kwart der vorige eeuw in Nederland een politieke partij noemen anders is dan wat we er onder hebben leren verstaan in de tijd daarna: de tijd, toen het woord wel geaccepteerd werd en bewust de organisatie ter hand genomen werd. Bij de een gebeurde dat meer, bij de ander minder (bij de CHU nauwelijks) - maar niet te miskennen valt de algemene trek. Dit kleinst gemeen veelvoud wijkt af van dat van voorafgaande jaren - welnu, waarom zou het niet ook afwijken van komende jaren? Of liever, en juister geformuleerd: waarom zou het partijpatroon der komende jaren niet gaan afwijken van dat, wat we nu kennen?
Zonder zich veel om theorie omtrent partijvorming te bekommeren zijn de huidige partijen zo omstreeks de eeuwwisseling naar voren gekomen. De geringe graad van georganiseerdheid van de samenleving maakte dat mogelijk; er was speelruimte genoeg in de liberale staat; propagandadrukwerk laten maken was nog goedkoop en een democratische begeerte had, in een zo duidelijk in klassen gelede maatschappij, grote groepen onmondigen aangeraakt.
Deze min of meer vanzelf sprekende aandriften tot nieuwe partijvorming ontbreken na zeventig jaar. Nu is het veel moeilijker een verstarrende situatie te doorbreken, dan één die bewust - liberaal bewust - ‘open’ gehouden is. Aan de andere kant, welke krachten dringen niet naar vernieuwing! De geestelijke en wereldlijke achterban van Nederlands grootste partij is er waarlijk niet vreemd aan op het ogenblik. De grote
| |
| |
brokken die door Boeren, D '66 en PSP van de PvdA afgeslagen zijn, zijn al evenzeer een teken van een zekere mate van politiek bewustzijn: het moet anders. En roeren zich rondom niet de jongeren? Hun kijk op de wereld mist de begrensdheid van de oudere generatie die nog groot geworden is in het kleinst Europa binnen de landsgrenzen en het klein Europa even er buiten. Een seismografisch meetrillen met de wendingen der wereldpolitiek wordt daardoor voor het eerst weer waargenomen.
Nog voordat deze vloed in vele golven op kwam zetten was al op andere manier het logge dijklichaam der partijen ondermijnd geraakt. Namelijk door de dusgenoemde ‘pressiegroepen’. Het woord is ineens in het politicologisch jargon opgekomen, ruim tien jaar geleden. Het betreft zoiets als de georganiseerde - alweer de georganiseerde! - augurenknipoog. Om je zin door te drijven moet je weten wie invloed uitoefenen. Toen de partijtegenstellingen nog scherp waren kon je veel bereiken door aan de partijpolitiek je steentje bij te dragen. Dat was het simpele systeem van de grote Duitse industrie ten tijde van Weimar. Men zegt wel, dat ze de nazis heeft gesteund met financiën, en voor een deel ervan is het zeker juist. Maar men dient die steun te zien tegen de algemene achtergrond van: ‘je moet je bij diverse partijen indekken voor als ze aan de macht komen. Ze zijn dus allemaal, behalve de communisten, onze penningen wel waard’. Het was een middel, dat er ongetwijfeld toe heeft bijgedragen de verschillen tussen partijen te verminderen - en daarmee tot de uitholling van het partijensysteem. Per slot werden in die tijd de machtscentra meer en meer het Reichswehrministerie en de overlegorganen van werkgevers en werknemers.
In zo'n situatie kunnen de pressiegroepen bloeien. Je moet weten wie er in het parlement of op het departement te vinden is om je belangen goed behartigd te krijgen. Enige jaren geleden is over de opzet van deze middelen om met voorbijgaan van parlementaire controle en ideologische partijbenadering de gang van zaken in het Europa der zes te beïnvloeden, een boekje opengedaan door het Europa-instituut van de Amsterdamse universiteit. Het is geen schandaalpublicatie of sensatieliteratuur; niet alles kon trouwens vermeld worden; maar het geeft wel aan hoezeer de besluitvorming in democratische zin te lijden heeft. Het feit, dat de vakbeweging en de werkgeversorganisaties ook op hun beurt als
| |
| |
pressiegroepen kunnen gelden geeft aan, dat het hier niet zozeer om achterbaksheid gaat als wel om een andere dan partijmatige methode om het land mee te regeren. Dat kan zelfs zo ver gaan, dat op een congres van de PvdA, wanneer het loonstelsel aan de orde komt, een waarschuwende vinger omhoog gaat: pas op, dit is het terrein van de vakbeweging, wij hebben daar af te blijven. Zo kan een partij haar politieke pretentie op een toch waarlijk niet onbelangrijk terrein, op een voor haar, Partij van de Arbeid, waarlijk in het geheel niet onbelangrijk terrein, openlijk aan de meer partijdige en meer deskundig geachte vakbeweging overlaten. Want stel u voor, ze zou als partij eens partijdig kunnen zijn en het op moeten nemen voor de werknemers! Neen, dat is een insinuatie, zo iets zegt men niet. Men spreekt slechts van de deskundigheid. Worden niet ook de kandidaat-kamerleden in de eerste plaats op hun deskundigheid, dan pas op hun parlementair-politieke kwaliteiten getoetst?
Van deze deskundigheid en onpartijdigheid naar de ambtenarenstaat met pressiegroep beïnvloeding il n'y a que deux pas: het is de afstand van partijburo, vakbondshoofdkwartier en directiekamer tot het dichtstbijliggende departement. Het is geen geografische afstand, maar een geestelijke. En de voornaamste deskundigheid is die van ‘de weg te weten’.
Er is één speciale deskundigheid die in hoog aanzien staat bij de partijen: die der reclame. Reclamedeskundigen likken verfijnd de lippen als ze over de majorettes van de KVP, de ‘Karavaan’ van de PvdA spreken en het neusje van hun zalm wordt merkwaardigerwijs door de eng-politieke vernieuwers van D '66 gevormd: de image van Van Mierloo (met zijn inderdaad rose neusje). In hun goede tijd spraken partijen van propaganda - het was de werfkracht, die van hen uitging door de ideeën die zij koesterden, de daden die ze gedaan hadden. En iedere kiezer was, meende men, te overtuigen. Men heeft zijn werfkracht verloren en het opgegeven de kiezer te overtuigen. Men heeft genoeg aan een klein stukje van hem: zijn stem. Natuurlijk heeft men liever méér en men steunt op een harde kern van trouwe briefjesrondbrengers en administrateurs. Maar het beslissende punt wordt niet door de getrouwen gescored doch door de ‘zwevende’ kiezers. Zij maken per slot de dienst uit. Hun
| |
| |
stem bepaalt wat er zal gebeuren. Hún psyche dient het meest reclamematig gekieteld te worden. Dat is duur, maar het kan ook veel opleveren: een formateur, een premier, een minister van economische zaken en... een komende nederlaag.
Want één ding is duidelijk: de politiek is niet zo maar naar de vermeende wens der kiezers om te buigen. De vaste en voortdurend groeiende bedragen op de departementsbegrotingen geven alleen geringe speling voor vernieuwing: vested interest in de meest letterlijke zin. Het politieke leven is meer dan ooit gebonden aan de economische mogelijkheden.
Regeren is zelfs gelijk te stellen met de bedrijfsleiding trachten te voeren van de NV de Nederlanden van 1945, waarin wij allen naar rato van onze belastbaarheid aandeelhouders zijn. Men kan alleen niet zeggen, dat het bedrijf efficiënt is opgebouwd en dat de communicatie altijd doorgegeven wordt.
Eens meenden wij, dat dat allemaal heel wel zou kunnen worden geregeld: in het jaar van de oprichting onzer firma, 1945. Vernieuwingswil maakte zich breed en werd alom beleden. Dat is allemaal wat tegen gevallen naderhand - ik geloof stellig, omdat de vernieuwers niet anders konden doen dan denken in de termen van de in 1940 gefailleerde voorganger. Wat aan deze niet deugde, diende verwijderd, maar dat men een andere aera aan het binnen gaan was, waarin nieuwe mogelijkheden waren en nieuwe problemen en nieuwe oplossingen - dat kon de geest eventueel gewillig beamen, maar het (zit)vlees was niet mee te krijgen. Op één punt na dan altijd: zo onvoorwaardelijk als men vroeger neutraal was in wereldconflicten en alle staatshoofden als ‘bevriend’ beschouwde, zo onvoorwaardelijk was men nu pro-Amerikaans: daardoor werd in ieder geval één groep staatshoofden uitscheldbaar.
Met het opgeven der neutraliteit werd ook de, politiek inderdaad wat loze, pretentie van de eigenheid opgegeven - met het inscharen in de EEG werd de wat minder loze pretentie van economische zelfstandigheid toch minstens op de tocht gezet. Al met al, deel wordend van een grotere wereld - een wereld waar men vroeger nauwelijks naar keek - kwamen, terwijl we minder over onszelf te zeggen hadden, problemen van ongekende omvang op ons af: atoombewapening, koude oorlog, dekolonisatie. Wat vermogen ónze politieke partijen in dat geheel? Niet
| |
| |
veel meer dan een man leveren - een man in wie men vertrouwen stelt. Onder de oude firma heette hij Colijn, onder de nieuwe Luns. Waar vertrouwen echter niet van zijn boze tweelingzuster kritiek vergezeld gaat, loopt de democratie langs de afgrond, want de partijen, waarvan toch minstens een deel de leveraars der kritiek moeten zijn, falen.
Zij falen, omdat ze zich met het geheel goeddeels vereenzelvigd hebben - een geheel, waaraan wij machteloos door alle boven geschetste ontwikkelingen, weinig kunnen af- of toedoen.
Naast het toenemend geding om de besluitelozen; het geatrofiëerde politieke werven van politiek zwevenden; naast de toenemende macht der constanten, investeringen en burokratie, en naast wereldbevangenheid, staat dan ook nog dat heerlijke consumentendroomparadijs van de onverhoopte welvaart. Slechts door meer te verbruiken; en nog meer; en nu en dan even piano aan, als de omvang te snel toeneemt, kunnen wij in het volle genot onzer materie leven. Voor het meer zorgt de worggreep der reclame, voor het piano aan die der belasting-ontvanger. Deze laatste vormt naast de oproepkaart voor de militaire dienst en voor het stemburo en naast de AOW en de AWW de vorm waarin de politiek zich bij brede lagen der bevolking manifesteert.
Wonder dat er uitlaatkleppen nodig zijn. Modes- en schilderstijlen wisselen elkaar snel af. Romantiek is ‘in’ - maar ook het feit, dat aan al deze dingen verdiend mag worden. De romantiek is een weke prop in handen der harde commercie - en juist die tegenstelling en dat samengaan is weer een eigen soort van romantiek. Het is een kat en muisspel vol schijnbewegingen. Uitlaatklep én terrein van nieuwe uitbuiting. Wie dat ziet, breekt uit, romantisch en anarchistisch. Al provocerend gebruikt hij zijn ‘ontbijt op bed’. Gaat u maar eens in Borgharen kijken. En zelfs in dit individuele schenen schoppen zit weer brood voor pers en tv.
| |
naar nieuwe partijen
Men kan het bovenstaande een boutade noemen of een cabareteske overdrijving. Men kan er de altijd nuchter geheten feiten tegenoverstellen van een andere practijk. Ik wil de feiten niet veronachtzamen, ik wil ze
| |
| |
de waarde geven die ze toekomt door ze in te ordenen in een teneur.
Want niet de toestand is belangrijk, maar de wording. En in die wording, in die teneur, steekt het naderende einde van de tot nu bestaande partijenstaat. En dat is eigenlijk het einde van de droom dat men door politiek de wereld kan veranderen - dat men haar met name door middel van massaal georganiseerde bewegingen democratischer en welvarender kan maken. Als loonsystemen een zaak van de vakbeweging zijn en als Provo, Tien over Rood en, in verwijderd verband zelfs Mao, de culturele revolutie prediken, is dat omdat sociale en culturele vernieuwing en regulering niet aan partijkaders en regerende regenten kan worden overgelaten. Dan moet de rol der partijen wel een andere worden - meer begeleidend dan leidend misschien, meer opvangcentra van diverse meningen en doorgeefinstituut daarvan in ieder geval.
Dan worden de politieke partijen weer bewegingen, omdat ze zelf in beweging zijn: middelpunten van discussies op sociaal, economisch, cultureel én politiek vlak. Eenheden van personen en groepen en organisaties, die ieder op eigen wijze in het openbare leven staan, en die elkaar vinden in de vaagheid van een ‘klimaat’ zogoed als in de vastheid van de politieke richtlijn die men tezamen vaststelt. Dat is de pluriforme partij, waarin de huidige partijen ieder voor zich en sommige tezamen op eigen wijze tastend naar de toekomst hun plaats kunnen vinden.
Misschien gaat het hier alleen om een overgangstoestand naar een stelsel van weer meer duidelijk omrande partijen of misschien zelfs wel van één partij, die, voorzien van vele kameren het voorportaal voor die ene Kamer, die volksvertegenwoordiging heet, kan zijn.
Het is utopisch daarover te praten. Het punt van nu is: de eis die de historische ontwikkeling ons stelt beantwoorden. In grote lijn is dat de eis van de pluriforme partij. Maar hoe nu verder in de praktijk? Ergens moet het initiatief vandaan komen. Zal één der oude partijen het aandurven? De kans is klein, want men moet zijn bestaan, zijn positie, zijn middelen en zijn (nog aanwezige) macht op het spel zetten. Voor wie weet dat aan dit alles de tand des tijds zacht knaaghout heeft, zou de keus niet moeilijk moeten zijn. Die dat uit hun sociale positie weten - geëngageerd wel, verantwoordelijk niet - zijn de jongeren. Als ze gelijk hebben, hebben ze dat niet omdat ze jong zijn, maar omdat hun een
| |
| |
onbevangenheid eigen is, die de oude rotten ontbreekt. In alle partijen roeren zij zich. Die partij, die het eerst voor hen openstaat maakt het meeste kans de partij der toekomst te zijn.
Zo'n partij zou geen straffe organisatie moeten kennen, veeleer de gelegenheid moeten geven aan allerlei min of meer in de geest verwanten om tot een steilingname te komen in actuele vraagstukken. Zo'n partij zou uit plaatselijke afdelingen kunnen bestaan, waarin de discussies beginnen. Een speciale commissie zou de meningen zó moeten bundelen dat ze op een bijeenkomst van alle afdelingsafgevaardigden ter dege besproken kunnen worden. Diezelfde landelijke vergadering stelt ook de politieke hoofdlijnen vast, die in de Kamer richtsnoer voor de fractie zijn en die in de afdelingen bij de propaganda op de voorgrond staan. De voordelen zijn duidelijk: er wordt een appèl gedaan op sportieve onderlinge strijd en dat wekt ook naar buiten belangstelling. Er kan een democratische besluitvorming plaats vinden, die de soepelheid niet in de weg staat. Er kan een grote macht gevormd worden, doordat verschillende groepen, welker aandeel in de fractie natuurlijk moet blijken, samen gaan - deze macht is niet monolitisch, maar staat juist toe aan verschillend geaarde critici zich te laten horen en zodoende mee te tellen.
Het werkelijk politiek besef kan groeien, dat een partij geen gemeenschap van volkomen gelijk gezinden is, maar een middel tot toetsing, selectie en plaatsbepaling.
Kan zo al het aanzien der politiek, het prestige van parlement en regering verhoogd worden, de factoren die tot machteloosheid doemen zijn er niet mee geëlimineerd. Ten dele zijn ze inherent aan ieder systeem, maar is het een reden, om, wanneer macht al corrumpeert, haar niet na te streven? In het openbaar-bekend-zijn der gevaren steekt de uitdaging aan een voortdurend kritisch volgen der politici. Juist die openbaarheid groeit in een goed functionerende democratie. Juist dat goede functioneren hangt van de vorm en de activiteit der partijen af. Democratie mogen wij op het ogenblik en voor dit tijdvak wel omschrijven als ‘pluriform’ - wel nu, laten de partijen die haar schragen dat ook zijn.
En andere euvelen, die tot machteloosheid dwingen? Ze zijn tendele inherent aan het kapitalistisch systeem in zijn fase van verstatelijking.
| |
| |
Ze zijn zowel economisch als politiek. Ze zijn bovenal internationaal.
Een internationaal-socialistische oplossing is geboden. Ik kan me dan ook die pluriforme partij alleen voorstellen - maar dat is mijn beperkt gezichtsvermogen - als een partij waarin een principieël socialistische en een in de praktijk tot het socialisme neigende vleugel samen gaan en elkaar behoeden voor afglijden naar links sectarisme ter ene en naar rechts opportunisme ter andere zijde. Een soort vermeerderde en verbeterde uitgave van de PvdA dus.
De principiëlen zullen zich in zo'n groep misschien het moeilijkst weten te voegen. Laat voor hen de politiek-sociologische waarheid gelden, dat de massa niet radicaal is. Dat men een politiek moet voeren met die massa als aanhang en dus kalm aan, maar dat alle vooruitstrevende kritiek, hoezeer ook steeds weer verworpen, het op den duur blijkt te winnen, omdat ze bevroedt hoe de gang van zaken in de toekomst zijn zal. Het is een ondankbare rol, die slechts kleine groepen en enkelen onverbitterd kunnen volhouden. Het is de rol van degenen die achteraf gelijk krijgen. Maar ze krijgen gelijk, The Gideons - niet the Parties! Dat geldt voor het internationaal samengaan ter beteugeling van ondemocratische economische en andere uitwassen. Dat geldt met name ook, en dat is meer nationaal te bezien, voor de democratisering van dat bolwerk van autocratie, de onderneming. Democratie moet beginnen, en zal voor velen nooit verder komen dan de eigen directe omgeving. Die omgeving is het terrein van het eigen werk, de onderneming. Structuur en personeelsbeleid daarvan - maar dat wil per slot zeggen macht daarover, is van primair belang en voor decennia door de verpolitiekte socialisten over het hoofd gezien.
En dan is er nog dat herontdekte veld van de (re)creativiteit!
|
|