| |
| |
| |
J. Dommisse
Onbescheidenheid bij archiefgebruik
Wanneer men in van Dale de betekenis opzoekt van ‘bescheiden’ of ‘onbescheiden’, resp. ‘bescheidenheid’ of ‘onbescheidenheid’, dan treft men in de omschrijvingen vaak de term ‘aanmatigen’ of ‘aanmatiging’ aan. En bij ‘aanmatigen’ vindt men: ‘Iets, dat niet past, voor zich te pas maken, op de vereiste maat brengen. Vandaar overdrachtelijk: Iets wederrechtelijk als voor zich passend of berekend aanmerken, als wettig eigendom beschouwen en gebruiken; handelen alsof men de rechtmatige bezitter ware. Steeds in afkeurende zin’.
Drie factoren spelen een rol in de situaties, waarin de kwalificatie ‘onbescheiden’ gebruikt kan worden
: | het ‘iets’, dat men ‘voor zich op de vereiste maat brengt’ |
: | degene, die van dat ‘iets’ kennis neemt, het gebruikt |
: | het publiek, waarheen degene, die er in eerste instantie kennis van heeft genomen, dat ‘iets’ overbrengt. |
De onbescheidenheid, die optreedt wanneer iemand terechtkomt in, of zich binnendringt in een situatie, waar hij niet in past, en zo op de hoogte komt van dingen, die hem geenszins aangaan, laat ik buiten beschouwing: het publiek, dat een zo grote klankbodem zijn kan, speelt hier geen rol. Ook de volgende vorm van onbescheidenheid betrek ik verder niet in mijn overwegingen: een specialist, op welk terrein dan ook, komt op de hoogte van een gegeven, dat hij nodig heeft om een prognose te stellen, om een therapie te kunnen opzetten, om een conclusie te kunnen trekken. Dit gegeven wordt dan door hem ingevoegd in een tableau van andere gegevens en krijgt, in die samenhang, zijn functie.
Vervolgens isoleert deze specialist dit gegeven uit het verdere gedragspatroon van het betrokken individu of van de betrokken groep, verzelfstandigt het en geeft het, zo doende, een eigen zwaarte; hij geeft het door aan derden, die niet de samenhang kennen, maar het gegeven als apart
| |
| |
item savoureren. Deze specialist heeft het gegeven ‘als wettig eigendom gebruikt en beschouwd’ en zijn publiek de gelegenheid gegeven dit ‘als voor zich passend of berekend aan te merken’: hier is sprake van onbescheidenheid door openbaarmaking.
Van de onbescheidenheid die kan optreden wanneer men (laat ik aannemen: meestal verstoken van welke kwaadaardige bedoeling dan ook) een gegeven, een foto, een filmopname, een brieffragment, doorgeeft aan een groot publiek, zonder de eventuele gevolgen daarvan te overzien, is sprake in dit NS-nummer. Vooral sedert men in de berichtgeving aan het descriptieve element (pers) en het auditieve (radio) het visuele (film, TV) heeft toegevoegd bestaat het gevaar, omdat het de mensen determineerbaar maakt.
Wat vroeger bij een ‘opiniepeiling’ op straat een stroom stemmen en een stroom gepraat was is nu een rij individuen, waarvan men zich al te gemakkelijk de aanblik met bijbehorende vaak ondoordachte losse opmerkingen herinneren kan. Zo'n individu wordt licht voor de kijker de man, die specifieke opmerkingen maakte over een specifiek onderwerp: hij kan er, letterlijk, gekleurd opstaan. Men kan er meestal lang over praten wanneer er bij deze gevallen sprake is van onbescheidenheid: het hangt vooral af van de appreciatie van de samenhang tussen geïsoleerd gegeven, de kennisnemer en zijn publiek; het hangt er ook van af welke graad van behoedzaamheid bij het hanteren van gegevens men wenselijk acht.
Het usurperen van gegevens, ze als wettig eigendom beschouwen, handelen alsof men de rechtmatige bezitter ware, kan plaats vinden ten aanzien van personen en groepen uit de eigen entourage, ten aanzien van personen en groepen met een verschillende sociale structuur of een ander cultuurpatroon, en ten aanzien van personen en groepen, die door een tijdsbarrière van ons gescheiden zijn: personen en groepen uit het verleden dus.
Ook van de historicus, die zich hiermee bezighoudt, wordt behoedzaamheid in het manipuleren met zijn gegevens vereist, wordt verwacht dat hij ze inbedt in een patroon van gedragingen, zodat een individu of een groep niet door één willekeurig geselecteerd verhaal gekleurd raakt: een verhaal dat, als het niet is ingevoegd in een waardering van het
| |
| |
gedragspatroon van zijn periode en omgeving, bij ons een heel andere smaak en gewicht kan krijgen dan het indertijd had. Wanneer vandaag iemand zó in het openbaar ruzie maakt met zijn vrouw en zó vaak dronken langs de straat zwiert dat hij zich bij een kerkelijke instantie daar herhaaldelijk voor te verantwoorden heeft, en met name van de kansel wordt omgeroepen wegens zijn wangedrag, dan zit daar een smeuïge roddel in, dan staat hij er niet best op. Als ik er nu zin in had, wanneer er een publiek voor zou zijn, dan zou ik een lekker verhaal kunnen componeren over de drukker Barend Otsen, die zich in de jaren dertig van de zeventiende eeuw wegens bovengenoemde vergrijpen vele malen moest verantwoorden voor de kerkeraad in Amsterdam.
Het verleden is weerloos: Barend Otsen kan zich niet verdedigen, geen beschermend comité kan komen aanstappen om mij uit te leggen dat iedereen, die lidmaat van de kerk was, en die zich niet aan de strenge gedragsregels hield, voor de kerkeraad geroepen werd, zodat Barend Otsen één van de tientallen personen is, die zich jaarlijks hebben te verantwoorden voor ‘verlopen in kyvagie, droncken drincken ende hoerdom’. Het beschermen van Barend Otsen tegen een onbillijke prominentie in het over de schreef gaan door hem in te voegen in een zeventiende-eeuws gedragspatroon is niet meer de zaak van Barend Otsen zelf, of van de zeventiende-eeuwse gemeenschap, maar van de historicus. Hij dient te beseffen dat op de tegenwoordige oren, nu publieke diskwalificatie wegens deze randstoringen nauwelijks voorkomt, een dergelijk exposé zwaarder valt dan toen, en hij dient zich rekenschap te geven van wat specifiek en wat algemeen is in de gegevens, die zijn basismateriaal vormen. De historicus wordt geacht tegen zijn eigen onbescheidenheid individuen en groepen te beschermen. Zo kom ik terug bij wat men tegenwoordig het inbreuk maken op privacy noemt: ook in het verleden kan men één aspect uit een geheel van gedragingen isoleren, waardoor een man, of een groep, naar één willekeurig gebeuren wordt afgetekend en gewogen.
Ook het verzwijgen van wat op zichzelf wordt gezien als een verhaal dat niemand aangaat, als iets dat een zuiver persoonlijke aangelegenheid is, kan de beschouwing en waardering van een bepaalde persoon ongunstig kleuren.
| |
| |
Wanneer ik bij het bestuderen van de interne partijtwisten in de SDAP in het begin van de twintigste eeuw buiten beschouwing laat dat Troelstra in een bepaalde periode te kampen had met huwelijksmoeilijkheden, en dat hij op de rand van een overspanning heeft geleefd, dan doe ik de politicus Troelstra tekort. Dan kan ik heftige en over-emotionele reacties in politicis niet althans gedeeltelijk verklaren met verwijzing naar deze moeilijkheden; dan leiden deze heftige reacties tot de conclusie, dat hij als politicus inconsistent en wispelturig was. Maar wanneer ik, alleen om het lekkere verhaal, een exposé van deze persoonlijke moeilijkheden zou opdissen voor een publiek, dat op zichzelf weinig geïnteresseerd is of het een verhaal smikkelt over Troelstra of over iemand anders, dan kan de onbescheidenheid binnensluipen. En deze onbescheidenheid, alweer, verschilt niet van de vormen van onbescheidenheid, waarover tegenwoordig ongerustheid gerezen is. Steeds moet men, bij het bezig zijn met individuen en groepen vroeger, bij het bezig zijn met individuen en groepen nu, zich rekenschap geven van de verhouding tussen enkeling en massa, tussen wat specifiek en wat algemeen is, om tot een verantwoorde beschrijving en typering te komen. Daarom kunnen ook welbedoelde pogingen om iemand, posthuum, te beschermen tegen onbescheidenheid door vernietiging van delen van zijn archief een averechtse uitwerking hebben: veronderstel alleen maar dat het mogelijk was gebleken alle sporen van Troelstra's bovengenoemde moeilijkheden uit te wissen. Ook de beoordeling van wat wel en niet belangrijk is in een archief is een gecompliceerde zaak; pogingen tot gehalteverbetering door vernietiging van het onbelangrijke resulteren soms in jammerlijke lacunes. Globaal gezien (en omdat dit artikel aan een kleine maat gebonden is valt deze constatering wel zeer globaal uit) heeft men in een persoonlijk archief twee soorten papieren
: | datgene, dat expliciet belangrijk is, omdat het bijv. brieven zijn van vooraanstaande lieden, of omdat er belangrijke zaken in worden behandeld |
: | papieren, die op zichzelf onbelangrijk aandoen, maar die in hun samenhang, en dus in hun kwantiteit, iets belangrijks communiceren. |
Denk, bij het laatste, aan de gespreide en veelkoppige
| |
| |
reacties op een boek in het archief van een auteur, op politieke gebeurtenissen in het archief van een politicus, of van zomaar iemand. Vaak vormen deze ‘onbelangrijke’ brieven een indicatie van het sociale stramien, waarin de betrokkene zich bewogen heeft, van de reacties die hij oproept, van zijn plaats dus in de samenleving. Wanneer men door vernietiging dit stramien verstoort, hebben de wel bewaarde correspondenties van de ‘importanten’ de neiging hun zeggingskracht te verliezen en te atrofiëren: men isoleert het contact met de enkelen uit het contact met de velen; men maakt de contacten van de betrokkene ‘voor zich passend en berekend’, terwijl ze passend en berekend zijn voor degene, die ze gelegd en onderhouden heeft. Men kleurt de beschouwing van de betrokkene door willekeurig uitsnijden van één omgangsfacet uit het rozet van het geheel, en maakt incalculeren van de entourage onmogelijk.
Institutionele archieven, archieven dus van verenigingen, partijen, vakbonden etc. bestaan grotendeels uit dergelijke slechts in hoeveelheid sprekende stukken. In het archief van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond vindt men als nergens anders de trotse voldoening over het bevechten van een week betaalde vacantie in de tientallen ‘ansichten’, die de leden uit hun vacantieverblijven naar het bestuur zenden; ook als nergens anders de ellende en de taaie strijdlust tijdens de grote uitsluitingen in de brieven van de leden met verzoeken om steun. Om terug te keren naar het probleem van de onbescheidenheid: dat men voorzichtig is bij het toelaten van derden is logisch. Maar wanneer zich iemand meldt met een doordachte doelstelling, met een doordacht werkplan, beknot hem dan niet in het gebruik van het materiaal: er kunnen niet voorziene vertekeningen in het eindoordeel optreden.
Als ik nu samenvat kan ik alleen herhalen: zowel bij de historicus, die werkt in het verleden, als ook bij diegenen, die zich bezig houden met de nieuwsleverantie tegenwoordig, vooronderstelt men het in het oog houden van de interdependentie van gegevens, naar beste kunnen; en hoopt men op het niet toegeven aan een ongedisciplineerde honger naar nieuws, naar ‘waarheid’, naar smakelijke historiën: een ongedisciplineerdheid, die belijdt dat ‘der liebe Gott im Detail steckt’, zonder evenwel deze uitspraak de pantheïs- | |
| |
tische inhoud te geven, die vereist wordt wanneer men gegevens wil gebruiken zonder onbescheiden te zijn, wanneer men gegevens niet ‘voor zich passend en berekend’ maken wil, maar voor het behandelde individu of voor de behandelde groep.
|
|