Ex libris
Hans Joachim Schoeps, Vorläufer Spenglers. Studien zum Geschichtspessimismus im 19. Jahrhundert, Leiden, E.J. Brill, 1953, 98 blz.
Schoeps, professor voor godsdiensten geestesgeschiedenis aan de Universiteit van Erlangen, heeft met deze korte, maar volle studie een nuttig werk verricht. Het is n.l. zo langzamerhand wel bekend, maar toch nog lang geen gemeengoed geworden, dat de vorige eeuw enerzijds weliswaar terecht het etiket van optimisme draagt, maar dat zulks anderzijds volstrekt niet betekent, dat er niet menige ‘contrapuntische’ figuur te vinden is, die pessimistische tonen heeft laten horen. Over die onbekende 19e eeuw nu handelt dit boekje. Ten dele althans. De schr. heeft zich n.l. in twee opzichten beperkt. Ten eerste gaat zijn werk vrijwel uitsluitend over Duitsers en ten tweede alleen over pessimistische geschiedtheorieën. In afwachting van een geschiedenis van het 19e eeuwse pessimisme in zijn geheel, dienen we ons echter te verheugen over elke bijdrage tot verheldering van dit problemen-complex, zelfs dan nog, wanneer men het inzicht van de schrijver niet deelt, die zich o.i. wel wat al te grif op het standpunt stelt, dat het vervolg der geschiedenis deze pessimisten volledig in het gelijk heeft gesteld. Als zovelen onderscheidt hij te weinig of liever in het geheel niet, tussen de onmiskenbare relatieve ondergang van Europa en in Europa in het bizonder nog van de bourgeoisie en - de rest van de wereld.
Doch ook hij die aan zijn historische lectuur minder hoge eisen stelt dan zijn inzicht in de historische problematiek te verdiepen, ook hij die genoegen neemt met de kennismaking met enkele interessante mensen, die nu toevallig al dood zijn, vindt hier zijn bekomst. De beide mensen immers waarover deze studie in hoofdzaak gaat: Karl Friedrich Vollgraf (1792-1863) en Peter Ernst von Lasaulx (1815-1861) verdienden zonder twijfel aan de vergetelheid te worden ontrukt, waarin zij, omdat hun eigen tijd geen begrip voor hen had, waren verzonken. Was Von Lasaulx niet een dergenen - tussen Tocqueville en Seeley, Bruno Bauer en Donoso Cortés - wier aandacht reeds geboeid werd door een worsteling tussen Rusland en Amerika die zij verwachtten? Een bibliografie van beider geschriften en een aanhangsel over realistische geschiedprofetieën omstreeks 1850 vult het laatste vel.
Wie zich voor deze voorgeschiedenis van het huidig cultuurpessimisme interesseert kunnen we naast Schoeps de lectuur aanbevelen van een artikel van prof. Locher uit Leiden, dat dezelfde materie beknopter, maar tegelijk in ruimer verband behandelt. Het heet ‘Een schakel in de ontwikkeling van de cyclische geschiedopvatting’ en is te vinden in de prof. Bijvanck op zijn 70ste verjaardag aangeboden bundel ‘Varia Historica’, blz. 197-214. Over dit laatste artikel daarom hier nog één opmerking. Het is juist, Toynbee's geschiedopvatting bij de cyclische in te delen (blz. 198 en 214); het is echter onjuist, hem een plaats onder de pessimisten te geven. Er mogen passages in zijn hoofdwerk zijn die daar aanleiding toe geven, zijn latere werkzaamheid, waarin hij steeds meer voor de eenheid der wereld opkomt en uitzicht op een komende wereldbeschaving biedt, bewijst het tegendeel.
J.R.