De Nieuwe Stem. Jaargang 2(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 738] [p. 738] Bertus Aafjes Uit: het koningsgraf Verlaten korf Ik kan niet haten. Ik heb nooit gehaat; Ik kan slechts met mijn hart en ziel beminnen, Maar nu gij niet meer heerst, diep in mij binnen Word ik als een verlaten honingraat. Eerst ging uw gonzen en uw honinggeur, Toen trok uit mij uw nijverige zoemen, En heel uw meegebrachte geur van bloemen, En nu ten leste gaat mijn eigen kleur. Ik ben een holle korf, ontvolkt, verlaten; Een zwarte mond wijst nog het toegangspad Naar 't vroegre feest der volle honingraten Die ik van top tot teen in mij bezat. Ik zoem niet meer. Ik sta niet in de zon; Geen Mei. Geen morgenlucht. Geen horizon. [pagina 739] [p. 739] Boom met ibissen Mijn boom is vol met ibissen gezeten, Als in het groen gekraste hieroglyphen, Die alle heimlijk aan je denken, lieve, Maar wier betekenis is uitgesleten. Zij zitten peinzend als gestold in 't denken, Tussen mijn takken en mijn dichte blad'ren, Niets te vertolken en niet te benaderen Voor wie zijn aandacht aan hun schrift mocht schenken. Maar soms stijgt heel hun witte stoet ten hemel En ploegt zich door de lucht die schuimend blauwt; Dan trekt hun slank en reikhalzend gewemel De ogen tot zich van wie opwaarts schouwt. Dan zou een opziend kind zelfs kunnen raden Wat hen bezielt, die zwevende nomaden. [pagina 740] [p. 740] Musicerende meisjes Grafschildering En met lichte handen, lichte voeten, Spelen zij op harp en fluit hun spel, Om de dood met gratie te begroeten; Zwevend neergedaald in deze hel. Drietal door de eeuwen musicerend; Klokkenhuis in 't midden van de dood, Tijd en ondergang met moed braverend, Rap en rank en welvend aan de schoot. En het graf waar hun gestalten zweven Geurt als naar onzichtbare muziek, Uit onhoorbaarheden saamgeweven En het parfum van een englenwiek; En zij temmen met hun kleine stoet Tijd en Dood en Ondergang voorgoed. Vorige Volgende