Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Hoe roman en stad elkaar ontmoeten
| |
PieterskerkhofDe Pieterskerkgracht doet me nog altijd aan de oorlog denken. Essentiële scènes uit Jan Wolkers' grandioze roman Kort Amerikaans (1962) spelen zich daar af. Maar dat is niet het enige. In 1942 vorderden de Duitsers de Gereformeerde Lagere School aan de Stadhouderslaan en maakten er een kazerne van. Wij kinderen zwermden uit over de stad naar allerlei lokalen en zaaltjes. In de derde klas, bij meester Kapel, kwam ik terecht in een hoog gebouw aan de Pieterskerkgracht. Iedere dag liep ik de lange weg via de Herenstraat, Doezastraat, langs het bordje ‘Verboden voor Joden’ bij het Van der Werfpark, over de hoge bult van de brug naar de Nieuwsteeg, door die steeg naar de Pieterskerkhof met de majestueuze boom rechts en de zeer geleerde boekhandel links, om ten slotte via de Pieterskerkstraat bij de Pieterskerkgracht te komen. Het lokaal was ruim en de ramen hoog, zonder uitzicht. Voorin stond een ronde, zwarte kachel. Maar in de hongerwinter van 1944-1945 was er geen brandstof en hadden wij vrij. Ik kon niet vermoeden dat de route die ik aflegde, voor een klein deel dezelfde was als die van de begrafenisstoet op 20 januari 1634. Toen begroef schout Willem de Bont zijn hond Tyter. Ook toen was er geen vrede. De Republiek der Verenigde Nederlanden was nog steeds in oorlog met Spanje en binnenlands was de twist tussen contraremonstranten en remonstranten nog niet uitgewoed. Met de laatste strijd had schout De Bont te maken. Hij was door het stadsbestuur aangesteld om remonstranten op te sporen en te vervolgen. Bloedhond Tyter vergezelde hem daarbij. Nieuwjaarsdag 1634 overviel De Bont een bijeenkomst van remonstranten. Enkele weken later stierf plotseling zijn hond. De Bont liet autopsie verrichten, maar er werd niets verdachts geconstateerd. Daarop volgde de begrafenis, één zoals de elite | |
[pagina 21]
| |
voor een overleden kind zou organiseren. De zoon van advocaat Backer droeg de dode hond op een klein zitbankje, een zwart kleed overdekte het beest. Achter hem kwam de dienstmeid, die twee aan Tyter verwante honden aan rouwhalsbanden hield. Een stoet van genodigden volgde. Bij het bleekveld voor het Gerecht aan het Pieterskerkhof gekomen, ging men drie maal rond, waarna de hond onder de perenboom ter aarde werd besteld. Voor de kinderen waren er pannenkoeken, de volwassenen kregen wijn. De gebeurtenis is bewaard gebleven, omdat ze in de schilderkunst en literatuur is doorgedrongen. Jan Miense Molenaer, die in 1636 de man van Judith Leyster zou worden, maakte twee schilderijen over het onderwerp: het sterfbed en de begrafenis van Tyter. Casper van Baerle, beroemd dichter van Latijnse verzen, overtuigd remonstrant, week vanwege het optreden van De Bont uit naar Amsterdam en vertelde daar wat er allemaal in Leiden gebeurde. Er bestaat nog een brief van hem waarin hij een aantal versjes citeert waarin het optreden van De Bont op de hak wordt genomen. Zoals dit: De waerde Themis zag den Schout, die 't recht bewaert,
Zijn afgestorven hond bedelven onder d'aerd.
‘Ach, waer vervaltge toe, O Nederlandsch gebied?’
Zoo sprakze, ‘dat een hond eens menschen eer geniet’.Ga naar eind1
Waarschijnlijk kwam via Van Baerle Joost van den Vondel het verhaal te weten. Hij wijdde er een hekeldicht aan dat met een gravure versierd als pamflet verbreid werd. Het gedicht was die eer niet waard. Het staat ver achter bij Vondels bekende, grootse hekeldichten. De dichter legde veel nadruk op het eten en drinken. Het gedicht begint en eindigt ermee. Daartussen staan flauwiteiten als: Ook zal men in de deur opknoopen
Die ongeleezen [= ongenodigd] mee durf loopen.Ga naar eind2
Dat het geval bleef leven, bewijst het feit dat bijna honderd jaar later ene Robert Hennebo er nog een gedicht op maakte. Zonder het te willen en te weten zorgde Willem de Bont voor een langdurig literair spel. Achttiende-eeuwse kopie naar schilderij van Jan Miense Molenaer (1610-1668), De begrafenis van Tyter, de hond van schout Willem de Bont van Leiden, uit circa 1634. De kopie bevindt zich in De Lakenhal te Leiden.
Ook in de moderne literatuur verschijnt hij. De vuuraanbidders is Vestdijks lijvigste roman, geschreven in 1944, in de oorlog. Het is een rijke roman, vol intriges en avontuur, suggestief van psychologie en met een belangwekkende thematiek. Hij handelt over de liefde, de menselijke wreedheid, het vraagstuk van schuld en geweten en het al dan niet bestaan van God. De verteller is Gerard Criellaert, die zijn memoires schrijft in 1658. Het verhaal speelt in de jaren 1615 tot en met 1624. Gerard hoort tot het kamp der contraremonstranten. Hij wordt verliefd op de dochter van een remonstrantse predikant, weet haar te winnen, verliest haar weer na de wreedaardige dood van haar vader, gaat naar Duitsland waar de Dertigjarige Oorlog woedt, keert terug, trouwt zijn remonstrantse geliefde, maar vertrekt voorgoed na de moord op hun pasgeboren kindje. Door dit op zichzelf al avontuurlijke stramien zijn talrijke verwikkelingen en nevenmotieven geweven. Het optreden van Willem de Bondt (zoals zijn naam in de roman gespeld wordt) is daar één van. Gerard bestempelt hem vanaf zijn benoeming als een fel remonstrantenjager. Hij is trots en zwierig en steeds in gezelschap van een kolossale Ulmer dog, Achilles genaamd. Zijn gezicht is donker met hoogmoedig krullende lippen, ‘het soort dat door ieder gehaat wordt, zelfs door vrienden en medestanders’.Ga naar eind3 Wanneer Valmarius, de vader van Gerards geliefde, de kansel in de Pieterskerk bestijgt om de (contraremonstrantse) gelovigen toe | |
[pagina 22]
| |
Omslag van Hildebrands voorbereiding. Het dagboek van de student Nicolaas Beets. Uitgegeven en toegelicht door Dr. H.E. van Gelder. Ooievaarreeks. Den Haag, 1956.
te spreken, verwijdert De Bondt hem, waarop zijn hond de oude man doodbijt. Enkele jaren later ziet de zoon van Valmarius kans wraak te nemen. Hij vergiftigt de hond. Over de begrafenis van het dier is de roman naar verhouding kort. Hij ligt in een kist, er zijn volgrijtuigen, rouwdragers en aansprekers, in een afzonderlijke wagen wordt zijn mand meegevoerd. Het graf is op een der bolwerken. Vooral de volgrijtuigen moeten de omstanders opvallen. Volgens Gerard had men die bij de begrafenis van dominee Valmarius niet toegestaan. Vestdijk heeft nogal met de geschiedenis gestoeid. Het lijkt mij dat zijn bron vaag en onvolledig was. Maar hij heeft ten behoeve van de roman de zaak ook bewust naar zijn hand gezet. Hij haalde de gebeurtenis tien jaar naar voren. Dat kon niet anders, want zijn verhaal speelde in 1624 en hij wilde zich de toestanden rond schout De Bont niet laten ontgaan. Hij noemde de hond Achilles om een toespeling te kunnen maken op een mythologische achtergrond. En hij voerde de (anachronistische) volgrijtuigen in om het verschil met de begrafenis van Valmarius te accentueren en zo de contraremonstranten nog eens extra als boosaardige vervolgers neer te zetten. En die tendens past in de strekking van de roman. Na de bevrijding leerde ik in de vijfde klas van de Gereformeerde Lagere School dat de contraremonstranten weliswaar Oldenbarnevelt niet hadden mogen onthoofden, maar dat ze in geloofszaken wel gelijk hadden. In Vestdijks roman is het anders. De contraremonstrant Gerard Criellaert wordt door de gruwelen van de Dertigjarige Oorlog atheïst. Hij leert inzien dat alleen het atheïsme tot een zuivere afweging van gewetenszaken leidt en dat de contraremonstrantse leer de mens met een onbepaald, deprimerend schuldbesef opzadelt dat hem afleidt van zijn werkelijke schuld. (De vader van Gerard gaat gebukt onder een zwaar zondebesef maar blijft ongemeen hardvochtig tegenover zijn dochter.) In deze lijn past het optreden van De Bondt. Vlak na de oorlog vertelde een vriendje mij een verhaal over een SS'er die in koelen bloede mensen vermoordde maar tranen vergoot bij de dood van zijn hond. Zo'n man is Vestdijks Willem de Bondt. | |
BeestenmarktNelleke Noordervliet arrangeert in haar boek Altijd roomboter (2005) een ontmoeting tussen haar overgrootmoeder Engelbertha en Sigmund Freud. Het is september 1910. Freud heeft met de componist Mahler gesproken en dwaalt door Leiden. Engelbertha Teljeur-Wiggelaar is een arbeidersvrouw en woont in de Gerrit Doustraat. Een fikse regenbui overvalt de Weense psychiater en op zoek naar een café struikelt hij voor de deur van Engelbertha en bezeert zijn knie. Zij nodigt hem binnen, biedt hem een glas melk aan en er ontwikkelt zich een kort gesprek over kinderen, gekte en dromen. Een weinig geloofwaardige maar buitengewoon aardige fantasie die uitnodigt tot navolging. Daarvoor gaan we terug naar februari 1834. Sinds september 1833 woont Nicolaas Beets in Leiden. Hij studeert er theologie, is druk met zijn vrienden en schrijft gedichten en prozastukken. Hij houdt ook een dagboek bij. Daaruit leren we hem kennen als een niet onsympathieke, van zijn eigen kunnen overtuigde jongeman die bij de meeste mensen in de smaak valt, ook bij zijn hoogleraren. Hij is niet rijk, maar leidt een onbezorgd bestaan met uitjes naar Den Haag, Amsterdam of Nijmegen. Hij bewoont kamers aan de Beestenmarkt, bij Van Dijk. Het uitzicht op de bomen en het water bekoort hem, maar de markt vindt hij bezwaarlijk. In augustus 1834, na de eerste grote vakantie zal hij verhuizen naar de Breestraat, bij Van 't Hul, tegenover de Ketelboetersteeg. Leiden lag toen nog binnen zijn wallen en singels, een kleine stad. 's Avonds werden de poorten gesloten. In 1835 zal Beets naar aanleiding van een maskerade van de studenten onder andere dichten: O, 'k acht de stad der hupsche Leydenaren
Zooals zij door haar cingels ligt omvat,
En door 't cordon van nij'vre hengelaren.Ga naar eind4
| |
[pagina 23]
| |
Het Noordeinde met zicht op de Morspoort, omstreeks 1840. Vanaf dit punt vertrok de diligence naar Den Haag. (De diligence naar Haarlem vertrok van de Beestenmarkt).
De wallen en poorten treft men in het dagboek als terloops aan. Op 20 maart 1834 (een kleine maand na de scène waar het mij om gaat) wandelt Beets van Leiden naar Haarlem, waar zijn ouders wonen. Hij noteert: ‘Half 10 de poort uit. In ééne door tot Hillegom. Een half uur rust; nu tot Posthuis (Berkenrode). Daar verkwikking. Half 4 aan den ouderlijken disch.’Ga naar eind5 In februari 1834 was Jacomina Stouten zeven jaar. Zij is één van mijn acht betovergrootmoeders. Haar vader, Willem Frederik Stouten, was zeemtouwknecht. Er waren toen twee zeemtouwerijen in Leiden: één aan de IJzerengracht (nu Nieuwe Beestenmarkt) en één aan de Van der Werfstraat. Als Willem Frederik in de fabriek van H. Schmier aan de Nieuwe Beestenmarkt werkte, kan hij de student Beets, die niet ver daarvandaan zijn kamer had, wel gezien hebben. Zonder te weten wie hij tegenkwam, natuurlijk. Zo'n ontmoeting lijkt me geen al te boude veronderstelling. Maar het gaat me niet om de vader, maar om zijn jongste dochtertje. Ze had nog twee broers en drie zussen boven zich. Het gezin woonde aan de Zuidzijde (Zuidsingel?); althans daar woonde het in 1828 toen één van Jacomina's zussen overleed. Het zal er in 1834 nog wel gewoond hebben. Nicolaas Beets noteerde bij zondag 19 januari: ‘Schoone preek van van der Palm gehoord over Jezus' Kindsheid’.Ga naar eind6 Het is verleidelijk te denken dat het gezin Stouten ook onder het gehoor van Van der Palm is geweest. Maar Van der Palm zal wel in de Pieterskerk of in de Hooglandse kerk hebben gepreekt en de Stoutens kerkten hoogstwaarschijnlijk in de Loodskerk aan de Waardgracht. Zij waren arm. Dat zij, voor zover ik weet, zonder iemand te verliezen de cholera-epidemie van 1832 hadden doorstaan, mag een wonder heten. De leefomstandigheden in de arme wijken waren erbarmelijk. De woningen waren krotten. Het water dat men bij de openbare pompen oppompte, was door en door vervuild. Op 26 februari ging Nicolaas Beets naar het armenconcert. Dat is de enige objectief vast te stellen verbinding tussen hem en het gezin van Willem Frederik en zijn vrouw Geertruij: zij waren arm en hij deed via een muzikale omweg iets voor hen. De rest is fantasie. Maar stel dat Beets die middag op de stoep van de Beestenmarkt stond te wachten omdat er een rijtuig passeerde, en stel dat naast hem de vijftigjarige Geertruij met haar dochtertje Jacomina stond, dan is het mogelijk dat het meisje met haar lieve gezichtje hem vertederde en dat hij tegen de moeder zei: ‘Een schattig dochtertje hebt u, mevrouw.’ Waarop Geertruij glimlachte en knikte. Met gesloten mond, want haar gebit zal gaten hebben geteld. Tenslotte had ze in de loop van haar leven acht kinderen gebaard. 's Avonds laat noteerde Nicolaas Beets een paar zinnen in zijn dagboek. Bij kaarslicht. Hij dacht aan het kleine meisje 's middags en aan een volwassen meisje dat hij die avond had gezien. Hij bepeinsde de tegenstelling tussen die twee: het beminnelijke, ietwat verlegen, armoedige kind en de mannen beheersende jongedame. Hij schreef: Armenconcert. Zeer geoccupeerd door 't gezicht van een jong meisje, dat de gepersonifieerde coquetterie was. Aardig uit de verte die kunstgrepen en manoeuvres te beschouwen, en de tooverkracht te zien, die haar slagen doet. Aardig het compressement der respectieve slachtoffers, om het dichtst bij het slachtmes te wezen.Ga naar eind7 Dr. H.E. van Gelder, kleinkind van Nicolaas Beets, die het dagboek in 1956 voor het eerst publiceerde, maakte bij deze passage de volgende kanttekening: ‘Herinneringen hiervan zijn verwerkt in De Familie | |
[pagina 24]
| |
“Reproductie van een handgekleurde gravure uit 1880 voorstellende de Breestraat te Leiden”. Aangeboden door “universitaire boekhandel J. Ginsberg B.V.” aan de eerste tweeduizend bezoekers van de op 25 mei 1985 geopende vestiging op Breestraat 127-129.
Kegge’. Het kan zijn. Beets schreef dat verhaal zes jaar later. Heeft Van Gelder gelijk, dan is de onbekende jongedame van 1834 in de novelle getransformeerd tot Henriëtte Kegge, de zeventienjarige dochter des huizes, die steeds weer ‘al de aantrekkings- en afstootingskunsten eener handige, coquette (het is een aangeboren gave) in werking [brengt]’.Ga naar eind8 Ja, het is mogelijk. Maar dan zou het ook mogelijk moeten zijn dat het Franse uiterlijk van de kleine Jacomina (haar moeder stamde uit een Hugenotengeslacht) Beets inspireerde tot de lieflijke Suzette Noiret uit dezelfde novelle. Helaas, ik weet niet of Jacomina een Frans uiterlijk had, en de ontmoeting op de Beestenmarkt heb ik gefantaseerd en het is alles dus net zo onwaarschijnlijk als het gesprek tussen Engelbertha Teljeur en Sigmund Freud. De Breestraat omstreeks midden jaren zestig van de twintigste eeuw. Bibliotheek Reuvens is aan de linkerkant om de bocht. Foto genomen vanaf het bordes van het stadhuis (zie leeuwenkop).
| |
BreestraatIn de tijd dat je voor een pond suiker nog naar de kruidenier op de hoek ging, die het dan voor je afwoog in een bruine puntzak, in die tijd en misschien ook nog een tijdje daarna was aan de Breestraat, niet ver van de Papengracht, de openbare bibliotheek Reuvens. Deze was gevestigd in een oud, eerbiedwaardig pand. Je kwam binnen in een wijde, hoge gang; links was de deur naar de uitleenzaal, rechts een deur naar een afgesloten kamertje met boeken over geschiedenis. Ik heb er mooie herinneringen aan. Hier heb ik Couperus ontdekt en de boeken van Huizinga, Herfsttij der middeleeuwen met name. Misschien was er ook ergens een deur met een spiegelende ruit. Maar die herinner ik mij niet. | |
[pagina 25]
| |
In januari 1983 verscheen bij De Arbeiderspers De kroongetuige, een detectiveachtige roman van Maarten 't Hart. Het is het verhaal van Thomas Kuyper, die, als zijn vrouw Leonie voor een week naar haar moeder is, uitgaat met Jenny Fortuyn, een meisje uit de bibliotheek met wie hij daarvoor al kennis had gemaakt. Hij ziet een keer haar spiegelbeeld in een deurruit en het is dat beeld dat zijn liefde opwekt. Althans, dat denkt hij zelf en zo vertelt hij het aan zijn vrouw. Maar de nuchter reagerende Leonie noemt het ‘een literair verhaal’. De stad waarin de geschiedenis zich afspeelt, wordt niet bij name genoemd. Maar wie thuis is in Leiden, herkent zijn stad in de verschillende beschrijvingen en aangegeven routes. En de sfeer van Jenny's bibliotheek is die van Reuvens. Maarten 't Hart is naar zijn zeggen inderdaad voor de beschrijving uitgegaan van de oude bibliotheek aan de Breestraat.Ga naar eind9 Zo werd dit plekje Leiden en deze scène in een statig pand een kernpunt in het werk van 't Hart. Want de woordenstrijd tussen Thomas en Leonie heeft een wijdere strekking dan die van een onenigheid tussen twee echtlieden. In de tijd dat De kroongetuige verscheen, was het Revisor-proza in de mode. Auteurs van die richting legden de nadruk op de structuur van het verhaal: op de manier van vertellen, op het verband met andere teksten. Een roman verwees niet naar een werkelijkheid, hij borduurde voort op wat reeds geschreven was. De taal was uiterst zorgvuldig. Verwijzingen en zinspelingen droegen de roman. Het boek moest zich vooral presenteren als een kunstwerk. Het verwees naar zichzelf, zoals een schilderij voortreffelijk kan zijn, niet om wat het voorstelt, maar om de manier waarop het geschilderd is. Het proza van 't Hart paste hier niet in. Hij wilde het ook niet. Zijn romans waren, naar zijn eigen woorden, poëtisering van de werkelijkheid. Poëtisering weliswaar, maar de werkelijkheid was uitgangspunt. In dit kader staat het meningsverschil tussen Thomas en Leonie. Verliefd worden op een spiegelbeeld is een fraaie metafoor voor de onbereikbare geliefde. Het beeld is niet alledaags. Het doet bijvoorbeeld denken aan Proust. In zijn Un amour de Swann verbindt Swann zijn liefde voor Odette de Crécy nadrukkelijk met een geschilderde figuur in de Sixtijnse kapel, namelijk Zippora, dochter van Jethro en vrouw van Mozes. Thomas is van hetzelfde kaliber als deze Swann. Zijn verhaal over Jenny's spiegelbeeld is een Revisor-proza verhaal. Het is literatuur, onwerkelijk. Leonie verwoordt ongetwijfeld het standpunt van 't Hart. Ook hij zou een dergelijke voorstelling van zaken te kunstmatig vinden. Onecht. In zijn roman laat 't Hart op kleine schaal twee meningen botsen die in de literaire wereld van de jaren tachtig voortdurend conflicteerden. Een strijd waarin hij partij was. Natuurlijk lopen in de prakrijk de scheidslijnen niet zo scherp als ze hier getrokken zijn. Literatuur is en blijft een spel, ook voor degenen die niets meer willen dan de werkelijkheid poëtiseren. Een jaar na De kroongetuige verscheen De ortolaan, het door Maarten 't Hart geschreven boekenweekgeschenk. Daarin komen twaalf citaten uit Kierkegaard voor, waarbij de citaten elf en twaalf varianten zijn van de citaten één en twee. Een betekenisvol spel met wijsheid en getallen. Twaalf verwijst naar de twaalf maanden van het jaar, in een verhaal dat nadrukkelijk op de vier seizoenen is gebouwd. Dat refereert weer aan Vivaldi's De vier jaargetijden en via Vivaldi aan andere muziek, zoals Schuberts Die Winterreise. Het is allemaal constructie. Het is alles spel. |
|