Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 31
(2013)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[Nieuw Letterkundig Magazijn Nummer 2]
Rouwen om Jan van Hout
| |
Een passende begrafenisBlijkens zijn testament wilde Van Hout voor zichzelf ‘een eerlijcke begravinge’, dat wil zeggen: een passende begrafenis. Maar wat is dit precies in het Leiden van de zeventiende eeuw? Gelukkig zijn daar dankzij het werk van Cynthia von Bogendorf Rupprath en Kees Walle nogal wat bijzonderheden over bekendgeraakt.Ga naar eind3 Ik probeer dus eerst weer te geven hoe Van Houts begrafenis vermoedelijk is gegaan, vervolgens heb ik het over zijn vrienden. Vooraf: een begrafenis was toen geen rouwdienst in de kerk, want de gereformeerde kerk voorzag daar niet in. Bovendien wilde Van Hout niet dat de teraardebestelling langer dan een half uur duurde.Ga naar eind4 Allerlei synoden in de zestiende en zeventiende eeuw hebben vele uitvaartgebruiken aangemerkt als ‘paapse superstitiën’. Maar sommige gewoonten kunnen zeer hardnekkig zijn. In elk geval speelde het ceremonieel bij overlijden en uitvaart een belangrijke rol in het leven van de elite in de zeventiende eeuw. Ook rond het overlijden van Jan van Hout zullen de vaste en precieze rituelen van dood en begrafenis zijn toegepast. Toen Van Hout op sterven | |
[pagina 54]
| |
lag, zal hij zijn bijgestaan door een ziekentrooster en een arts. De ziekentrooster was vermoedelijk de theoloog Petrus Bertius, de regent van het Statencollege. Over hem straks meer. De arts was Van Houts schoonzoon, de hoogleraar Pieter Paauw, die ook in 1604 Dousa en in 1609 Arminius heeft behandeld. Hij zal het overlijden hebben vastgesteld door aan de pols te voelen in aanwezigheid van de naaste buren, die desgevraagd konden getuigen dat de patiënt een natuurlijke dood was gestorven. Na Van Houts overlijden op zaterdag 12 december 1609 even vóór 14.45 uur maakte men bekend dat er een dode in huis lag door de luiken voor de ramen te doen en het sterfhuis af te sluiten. Dit deed vermoedelijk Maria van Hout, de enige nog levende dochter van Jan van Hout, tevens echtgenote van dr. Pieter Paauw. Met hulp van de buren waste ze het lijk van haar vader en trok hem een doodshemd aan. Het lichaam werd in huis opgebaard op stro op een tafel in de pronkkamer, die voor het overige zoveel mogelijk was ontruimd. Het opgebaard zijn hoorde minstens twaalf uur in beslag te nemen, maar gezien de wintertijd, duurde dit in Van Houts geval vermoedelijk een paar dagen. In die periode kwamen familie en buren langs om hun respect te betuigen. Dit gebeurde staand, omdat vrijwel alle meubilair uit de kamer was verwijderd. De bezoekers kregen een broodje, witbrood of kruidkoek, wijn en bier. Daarna werd het lijk gekist en de kist werd afgedekt met een zwart doodskleed. De familie stelde intussen een lijst (‘een rolle’) op met de namen van vrienden en kennissen van de overledene in volgorde van belangrijkheid, inclusief een lijst met de genodigden op de begrafenis. Toezicht op de hele gang van zaken hield de ‘begraavenis nooder’, die ook de organisatie van de rouwplechtigheid en van het begrafenismaal na afloop voor zijn rekening nam. Tot zijn taken hoorde ook het bestellen van het graf en het betalen ervan, maar dit was niet nodig in dit geval, want Van Hout had alles al lang zelf georganiseerd. De ‘buurtknecht’ zorgde traditioneel als ‘aanspreker’ voor de bezorging van de rouwbrieven aan de genodigden ter begrafenis. Op dinsdag 15 december vertrok de rouwstoet vanaf het sterfhuis in de Nonnensteeg. Mannen droegen lange zwarte mantels, breedgerande zwartePortret van Jan van Hout (1542-1609) door Willem van Swanenburgh, 1608.
hoeden en witte handschoenen. Vrouwen liepen vrijwel nooit mee, en in het geval van Van Houts rouwstoet is dat zelfs onwaarschijnlijk, want Van Hout kantte zich omstreeks 1607 fel tegen hun deelname.Ga naar eind5 Het sterfhuis van Jan van Hout bestaat nu niet meer: het lag pal naast wat nu de hoofdingang is van het P.J. Vethgebouw in de Nonnensteeg. In de woorden van Van Hout zelf was het een klein huis, een ‘huisgen’, dat hij na de dood van zijn vrouw in 1605 had gekocht van zijn rijke neef Pieter Corneliszoon van der Mersch (1545-1629). Van der Mersch was namelijk Van Houts volle neef via zijn moeder Elizabeth Pieter Jaspersdochter en was in Leiden ook bekend als de zot van de rederijkerskamer der Witte Acoleyen.Ga naar eind6 Van Houts kist werd door acht naaste buren het huisje uit gedragen en gevolgd door de familie. Aan de volgorde werd streng de hand gehouden: de oudste familieleden voorop, daarna las iemand die daartoe was aangesteld, de namen van de overige genodigden op. Die moesten zich twee aan twee opstellen. De stoet schreed nu naar de Pieterskerk, | |
[pagina 55]
| |
Grafgedenkteken in de Leidse Pieterskerk, op 25 april 2013 onthuld door burgemeester Lenferink. Gemaakt door Jan Kleingeld in opdracht van de Vereniging Jan van Hout.
waar eerst een rondgang door de kerk werd gemaakt, voordat de kist onder klokgelui op een draagbaar naast de open groeve werd geplaatst. Wanneer de kist was neergelaten, werd de groeve meteen gevuld met aarde en afgedekt met een zwart rouwkleed. Vaak werd nog even gebeden voor de zielenrust van de overledene, maar Van Hout was daar zeer op tegen, gezien zijn kwatrijn dat nu op de muur van de Pieterskerk is bevestigd op de plek waar ooit zijn graf was. De strekking ervan is dat de zielen van de vromen, van wie men overal in de kerk de lichamen begraven ziet, geen gebeden nodig hebben. Mensen, bidt liever voor uzelf en uw naaste!, luidt Van Houts advies aan de levenden. De teraardebestelling was daarmee binnen het gewenste halfuur afgelopen en men ging terug naar het sterfhuis, waar rijnwijn werd geschonken, die veel duurder was dan de Franse rode wijn. De naaste familieleden zaten aan voor een maal van koud vlees, kaas en brood. Tabak was sinds circa 1580 bekend in de Nederlanden en werd op begrafenissen gul verstrekt om te pruimen, te snuiven en in de Goudse pijpen te stoppen. In Van Houts boedelscheiding wordt evenwel geen aparte kostenpost opgevoerd daarvoor. Er werd wel flink geschonken en gedronken. Uit de boedelscheiding valt op te maken dat de wijn Pieter Paauw eenentachtig gulden heeft gekost. Voor dit bedrag moest een vakman, die in die tijd twaalf stuivers per dag verdiende, zo'n twee maanden werken. ‘Hardly a guest left sober’, schrijft Cynthia von Bogendorf over dit onderdeel van het begrafenisritueel. Iedereen wankelde huiswaarts nadat men nog wat kruidkoek voor onderweg had meegekregen. Als er al een lijkrede is gehouden, dan vond die waarschijnlijk niet meteen plaats, maar een paar dagen later. Het is niet bekend of Van Hout, zoals Janus Dousa en Jacobus Arminius, een lijkrede heeft gekregen noch wie die zou hebben uitgesproken. | |
VriendenNu we ons min of meer een idee hebben gevormd van de begrafenisrituelen bij het overlijden van Jan van Hout, rijst de vraag: wie waren de vrienden die meeliepen in de rouwstoet en die zich rond zijn graf schaarden? Er is verwarring mogelijk over de term ‘vrienden’. In de zeventiende eeuw worden familieleden in de wandeling ‘de vrinden’ genoemd, maar hen bedoelde Van Hout niet als hij over ‘Vruntschap’ schreef. Hij bedoelde evenmin zijn collega-ambtenaren, want onder die groepering telde hij nogal wat vijanden, zoals de oud-lands-advocaat Paulus Buys, die weliswaar overleden was, maar wiens vijandschap tot ver over het graf reikte in de persoon van zijn protegé Dirc van Egmont. Deze laatste slaagde erin om jarenlang Van Houts leven te verzuren. De oudste familieleden die vermoedelijk vlak achter de dragers liepen, waren de rijke rederijker Pieter Corneliszoon van der Mersch, Pieter Paauw en Philips van Leeuwen, ambachtsheer van Alphen, die de oudere broer was Van Houts overleden schoonzoon mr. Jacob van Leeuwen. Van de overige familieleden is verder neef Jan Janszoon Orlers vermeldenswaard, want in het testament wordt hij door zijn oom streng toegesproken. Van Hout lijkt niet veel fiducie in Orlers te hebben gehad. Wellicht ten onrechte, want deze boekhandelaar zou de eerste stadshistoricus van Leiden worden en | |
[pagina 56]
| |
Gedenkteken voor Jacob Arminius in de Pieterskerk, aan de rechterkant van het koor.
het later nog brengen tot burgemeester. De voornaamste collega-ambtenaar die ongetwijfeld voor de begrafenis werd uitgenodigd, was Van Houts opvolger Joost van Swanenburg. Ook diens broers de ondersecretaris Isaec en de graveur Willem, die een jaar eerder Van Houts bekende portret in koper heeft gestoken, zullen erbij zijn geweest. De vader van de drie broers Van Swanenburg, de schilder en oud-burgemeester Isaec Claeszoon van Swanenburg, die pas in 1614 zou overlijden, is vele jaren een intimus van Van Hout geweest en werd door hem beslist beschouwd als een echte vriend. Dat brengt ons op de vraag: wat is voor Van Hout een vriend? Wat is vriendschap? ‘Ware vriendschap’,Namen van sponsors, onder wie de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, gegraveerd in de onderrand van het Van Houtgedenkteken in de Pieterskerk.
schrijft Cicero in zijn beroemde traktaat De amicitia, ‘is het moeilijkst tussen mannen in hoge openbare posities’. Cicero's criterium voor ware vriendschap is trouw, want valse vrienden herken je aan de volgende houding: ‘als het hun goed gaat, kijken ze niet naar je om, gaat het jou slecht, dan blijven ze ver uit je buurt’.Ga naar eind7 Erasmus, die in zijn Adagia menig spreekwoord gewijd aan de vriendschap, heeft toegelicht, verwijst naar die passage bij Cicero in zijn adagium ‘Amicus certus in re incerta cernitur’ (Een zekere vriend toont zich in onzekerheid).Ga naar eind8 De uitleg die Erasmus hierbij geeft, is dat men ‘de trouw van een vriend leert kennen in tegenspoed’. Erasmus vond die gedachte trouwens ook al verwoord in Spreuken 16:17. In de Statenvertaling luidt ze: ‘Een vriend heeft te aller tijde lief, en een broeder wordt in de benauwdheid geboren’. Het is een gedachte die men uitdrukkelijk tegenkomt in Van Houts oudste gedicht dat is overgeleverd. Dit gedicht, dat begint met het woord ‘Vruntschap’, is gedateerd: 2 december 1575. Van Hout schreef het in het album amicorum van Janus Dousa, die toen zijn beste vriend was. Schilder Isaec Claeszoon van Swanenburg, hier zojuist genoemd, zorgde voor de schitterende omlijsting met opvallende grotesken.Ga naar eind9 ‘Echte vriendschap’, schrijft Van Hout, ‘ontstaat in moeilijke tijden en breekt baan ondanks alle tegenslag. Niets kan een dergelijke vriendschap ooit aantasten: ze blijft bestaan tot in de dood. Valse vriendschap daarentegen verdwijnt bij de geringste spanning’Ga naar eind10 Toen Jan van Hout | |
[pagina 57]
| |
in 1609 overleed, waren vele echte vrienden hem voorgegaan: Christoffel Plantijn in 1589, Dirck Volkertszoon Coornhert in 1590, Pieter Adriaenszoon van der Werff in januari 1604, Janus Dousa in oktober van hetzelfde jaar en Justus Lipsius in maart 1606. | |
Petrus BertiusNu kom ik te spreken over iemand die Jan van Hout in zijn testament uit 1606 bestempelde als zijn beste vriend. Het is de man die in 1604 in het Academiegebouw de lijkrede voor Janus Dousa hield. Diezelfde man hield ook in oktober 1609, twee maanden vóór Van Houts overlijden, de lijkrede voor Jacobus Arminius. Die laatste redevoering veroorzaakte razende woede bij Franciscus Gomarus, de orthodoxcalvinistische theoloog afkomstig uit Brugge. Het muisje zou dan ook nog een lange staart krijgen. Gomarus' boosheid leidde namelijk tot de voornaamste godsdienstpolitieke controverse van de zeventiende eeuw, die in 1619 aan de landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt de kop zou kosten. Twee facties stonden daarin tegenover elkaar: de rekkelijken, alias arminianen of remonstranten, tegenover de preciezen, alias gomaristen of contraremonstranten. Tijdens de Synode van Dordrecht zouden in januari 1619 de remonstranten uit de publieke kerk worden gezet en langdurig worden vervolgd. De man die het vuur aan de lont stak met zijn lijkrede naar aanleiding van het overlijden van Arminius, was Petrus Bertius (1565-1629). Hem noemt Van Hout in zijn testament ‘mijnen besonderen goeden vrundt mr. Peter de Bert’. Even verderop is Van Hout nog specifieker als hij de ‘onderlinge vastverknochte vruntschap’ memoreert ‘hem in noot onslibberlicken van mijn zijde gehandhaeft’. Dus het gaat hier om de vriendschap die Van Hout onwrikbaar aan Bertius betoonde toen deze in de problemen verkeerde. Ondanks de grote waardering voor Bertius van beroemde tijdgenoten zoals Lipsius en Van Hout, heeft deze mr. Peter de Bert in de vaderlandse geschiedschrijving geen goede pers gekregen. De doorgaans in zijn karakteriseringen milde Willem Otterspeer heeft het over het kwikzilverachtige gedrag van Bertius, in contrast met de ernst enPortret van Petrus Bertius (1565-1629) door Willem van Swanenburgh, 1609.
degelijkheid van diens chef, de regent Joannes Cuchlinus.Ga naar eind11 Met andere woorden: Bertius was niet serieus en degelijk, maar ongrijpbaar als kwikzilver. Wat is hier het geval? Bertius was een calvinistisch theoloog die in 1620 te Parijs als kosmograaf aan het hof van Lodewijk xiii overging tot het katholicisme, een overgang waarvan ‘in het vaderland met verbazing en verontwaardiging’ kennis werd genomen.Ga naar eind12 Wat was dat voor een man die in zijn naïviteit politieke rampen veroorzaakte? Petrus Bertius of Pieter de Bert junior werd geboren in 1565 te Beveren aan de IJzer, en niet in het nu meer bekende Beveren-Waas, zoals men wel eens leest.Ga naar eind13 De vader van Petrus Bertius was Pieter de Bert senior, een van de eerste calvinistische predikanten. Hij stond herhaaldelijk te Duinkerken op de kansel en preekte daar ongetwijfeld in het dialect van zijn geboortestreek. In 1567 of 1568 vluchtte hij met zijn gezin naar Engeland. Zijn oudste zoontje Pieter, Van Houts latere vriend, leerde in Londen Grieks, Latijn en Frans van Christiaen de Rijck, | |
[pagina 58]
| |
eveneens een vluchteling uit Vlaanderen. In 1572 (nadat Den Briel zijn poorten had geopend voor de Opstand) trok vader De Bert naar Holland om als predikant in IJsselmonde en Rotterdam te staan. Pas vijf jaar later, in 1577, mocht Pieter junior overkomen. Hij werd meteen naar Leiden gestuurd, waar de twaalfjarige aan enkele jongeren een elementaire cursus Grieks gaf. Een jaar eerder, na de slachting aangericht door de Spanjaarden te Oudewater, waarbij Jacobus Arminius beide ouders verloor, had predikant Pieter de Bert deze weesjongen in zijn gezin opgenomen. In 1577 stuurde hij Arminius naar de universiteit en zijn eigen zoon naar de Latijnse School in Leiden. Gedurende een paar jaar woonde Bertius in huis bij de beruchte hoogleraar Hebreeuws Herman Rennecher, samen met onder meer Arminius, Georgius Benedicti Wertelo (de laatste auteur die een bijdrage leverde aan Van Houts Vruntbuuc)Ga naar eind14 en Janus Gruterus (de later beroemde bibliothecaris van de Palatina te Heidelberg). In 1582 verliet Bertius - inmiddels zeventien jaar - Leiden om met lesgeven de kost te verdienen: te Duinkerken, Antwerpen, Oostende, Middelburg en tenslotte vijf jaar te Goes, waar hij samen met zijn vader een Latijnse School oprichtte. In die periode schreef hij een ABC-boekje, dit wil zeggen een boek waaruit kinderen leren lezen, spellen en schrijven. Het werd in 1588 te Middelburg gepubliceerd, vermoedelijk bij Richard Schilders. Het boekje was getiteld Nederduytsche Letter-konst, en we zouden van het bestaan ervan verder niets afweten, ware het niet dat Richard Dafforne, de Amsterdamse boekhouder en schoolmeester, afkomstig uit Northampton, er in 1627 tot vijf keer toe uit citeert.Ga naar eind15 Geen enkel exemplaar van dit boekje is tot dusver teruggevonden, maar in Van Houts boedelinventaris, opgesteld door dr. Pieter Paauw, figureert het onder de titel Letterconst verduytst. Opmerkelijk is dat Bertius' ABC-boekje een kwatrijn bevat in vlekkeloos jambische verzen. Dit metrum in een boekje voor kinderen was in 1588 vermoedelijk nieuw. Kennelijk volgde de jonge schoolmeester Van Houts voorschrift uit 1578 dat luidde: ‘In mate volget mi’ (wat het metrum betreft, volg mijn voorbeeld). Bertius' kwatrijn luidt: ach dat ick by dy waer
ô hoeder van myn kracht
end' dat ghy uyt ghevaer
myn ziel ten hemel bracht.Ga naar eind16
In 1589 keert Bertius terug naar Leiden, waar hij zich op 10 februari laat inschrijven aan de universiteit, en intussen de kost verdient met lesgeven aan de Latijnse School. Hij volgt colleges geschiedenis en retorica bij Justus Lipsius en Grieks bij Bonaventura Vulcanius. Met Lipsius raakt hij zeer bevriend en hij wordt zelfs diens vertrouweling wanneer hij met hem in 1591 naar Duitsland reist. Bertius laat zich onderweg inschrijven in Heidelberg, maar wordt er ziek. Enige tijd later, terwijl Lipsius in Mainz achterblijft, reist Bertius door naar Straatsburg, waar hij anderhalf jaar les zal geven. Hij correspondeert onder meer met Van Hout en wordt in februari 1592 uitgenodigd om zich in Leiden verder te bekwamen in de filosofie en theologie, maar hij heeft vooralsnog geen haast en maakt een grote reis naar Beieren, Polen en Rusland om via Pruisen en Danzig in het voorjaar van 1593 terug te keren naar Leiden. In een brief aan Lipsius te Leuven betreurt hij de overgang van zijn leermeester tot het katholicisme. Op 25 juni 1593 treedt hij als subregent aan op het Statencollege. Vooral de ordehandhaving onder de eenendertig aankomende theologen van het Statencollege vormt een groot probleem, want ze zijn tot nog meer baldadigheden geneigd dan de overige studenten. Wanneer Jan van Hout erop aanstuurt dat er bij de rechtsgang geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen studenten en gewone Leidenaren, barst de bom. Het hele jaar door zijn er studentenrellen. De beteugeling daarvan kost erg veel moeite, veel ingegooide ruiten en zelfs een dode. Het is in die periode dat Van Hout ‘onslibberlicken’ trouw blijft aan Bertius, die, ondanks de persoonlijke moed die hij betoont bij het handhaven van de orde, natuurlijk door iedereen wordt uitgekotst. Niettegenstaande alle problemen verschijnt in 1595 de oudste catalogus van de universiteitsbibliotheek in druk, opgesteld door Bertius. Vanwege zijn theologische publicaties wordt hij na 1609 ook een tijdlang de kampioen van de arminianen. Hij was inmiddels in 1606 gepromoveerd tot regent (hoofd) van het Statencollege en treedt pas in 1614 | |
[pagina 59]
| |
af, als hij tot hoogleraar in de ethica wordt benoemd. In 1618, bij de Synode van Dordrecht, wordt hij afgezet, waarop hij naar Parijs trekt en overgaat tot het katholicisme, zoals destijds zijn leermeester Lipsius. | |
TestamentBij testament heeft Van Hout aan Bertius zijn hele literaire oeuvre nagelaten, maar daarvan zijn, behalve Het Loterijspel, slechts enkele snippers overgeleverd. In dit testament bepaalde hij dat Bertius ermee mocht doen wat hij wilde: uitlenen aan belangstellenden of verbranden, het was hem allemaal eender. Het laten drukken en uitgeven hoefde voor hem niet. Dat we dit oeuvre niet meer bezitten, ligt in elk geval niet aan Bertius. Het is bij neef Jan Janszoon Orlers terechtgekomen, die het vervolgens in 1641 bij testament aan zijn neef Claes van Leeuwen heeft vermaakt. Sindsdien is het spoorloos. Van de echte vrienden van Jan van Hout kunnen dus ongunstige zaken worden verteld, maar zeker niet dat het saaie mensen waren zonder enige diepgang. Monument ter herinnering aan Leidens Ontzet, aan het eind van de Jan van Houtkade te Leiden. Rechts: Jan van Hout.
|
|