Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De queeste van Menno ter Braak Een scherf van het volmaakteHanneke EggelsDe historicus en essayist Menno ter Braak heeft zijn lezers lang op een dwaalspoor gehouden over het hoofdthema van zijn werk, dat in zijn essays en romans in variaties wordt uitgewerkt. Hanneke Eggels zou dat thema willen betitelen als zijn zoektocht naar het volmaakte, de worsteling met het volstrekte en de angst voor het paradijselijke.
In zijn proefschrift over Kaiser Otto III, Ideal und Praxis im fruehen Mittelalter, waarop hij in 1928 in Amsterdam cum laude promoveerde, concretiseerde Menno ter Braak een op de staatsleer van Augustinus gebaseerde wijsgerig-metafysische gedachtegang waarin men de gaven der aarde genieten mag, mits in dienst van God.Ga naar eind1 Ter Braak vond zijn voorbeeld van de vrome heerser in de persoon van Otto III, die ook wel een keizer van de Staat Gods werd genoemd. Otto erfde als kind van drie in 983 in turbulente tijden de Duitse koningskroon en werd als onvolwassen middeleeuwse homo politicus een tragisch slachtoffer dat ernst maakte met de heilstaatsleer uit Augustinus' De civitate Dei. Ter Braak zette zijn lezers echter later op een dwaalspoor door van het thema van zijn proefschrift afscheid te nemen in Politicus zonder partij, verschenen in 1934.Ga naar eind2 Uitwerkingen van het hoofdhema vinden we ook in de allerlaatste tekst waaraan hij werkte, het postuum verschenen romanfragment ‘Het plagiaat’.Ga naar eind3 | |
Het symbool als laatste uitdrukkingsmiddelHet is een bekend beeld van Plato: ‘scherf van het volmaakte’. Betekent het iets als de ervaring die ons treft wanneer we de passende scherf terugvinden die de geliefde ooit had afgebroken als teken van eeuwigdurende liefde? Spreken we dan niet over het volstrekte, het ultieme of het sublieme? Wat we met onze beperkte concrete middelen kunnen doen, is het symbool een taal geven waarmee we het tegelijkertijd verstarren tot iets dat we kunnen ‘pakken’ en beschrijven. Het symbool komt in plaats van het woord en is typisch een figuur die optreedt in het spanningsveld tussen onze concrete en de onzichtbare wereld. Het symbool, de scherf, doelt met iets concreets op iets onzichtbaars. Daardoor heeft het een ambivalente betekenis als expressie van een hogere transcendente werkelijkheid. Het symbool maakt paradoxalerwijze juist de naar het mythische hakende, romantische schrijver tot wat hij is. De mens met een naar het absolute hakende geest is zich ervan bewust dat ‘ce qui est dit, n' est jamais ce qui est dit’. Het symbool is voor hem het enige mogelijke uitdrukkingsmiddel voor zijn état d'âme. Hij beseft immers, dat wat hij uiteindelijk zeggen wil niet geheel uitgedrukt kan worden door het woord. Als de scherven passen, zwijgt hij, is hij sprakeloos. Taal is natuurlijk altijd metaforisch en figuurlijk en bij wijze van spreken. Woorden blijven een sluier tussen de schrijver en de waarheid, die alleen maar via een omweg te benaderen is. In zijn pogin- | |
[pagina 2]
| |
gen door alle sluiers en metaforen heen te breken, komt hij tot de ontdekking dat de waarheid hoogstens geldt voor de eigen groep. Waarheid is nu eenmaal nooit absoluut zeker. Het ultieme woord en de betekenis van het kunstwerk zullen door de lezer, de goede verstaander, moeten worden vermoed op grond van de gegevens die het werk verschaft. En de lezer zal de schrijver zoeken achter de woorden en met een schok der herkenning ervaart hij dan als hij geluk heeft een verwante geest. | |
Een paradijselijke staatVoor een zelfstandige denker als Menno ter Braak was al spoedig het punt bereikt waar hij ‘achter’ de taal terechtkwam en zich alleen nog door ontkenningen kon uitdrukken. De twee polariteiten: het problematiseren van het collectiviteitsconcept van Augustinus en het zoeken naar het volstrekte door het individu, zullen Ter Braak blijvend bezighouden. Telkens weer zal hij hierop in zijn essays en romans terugkomen, wanneer hij zijn angst uitdrukt voor het bereiken van zo'n paradijselijke staat, een vrijstaat waarin alleen maar het goede, het sublieme, het volmaakte en het volstrekte ervaren wordt. Hij is voortdurend bezig geweest met deze evenwichtskunst: bij herhaling wees hij op de gevaren van totalitair denken, dat alles in één denkformule wil vangen, maar anderzijds wees hij een al te groot relativisme af. De gevaren voor een al te genuanceerde intellectualiteit van het individu dat elke stellingname relativeert, liggen in een opportunistische levenhouding als het om een politieke keuze gaat. Een immer actueel probleem gezien de huidige debatten en die uit de jaren zestig van de vorige eeuw over de politieke stellingname van de intellectueel. Bij wetenschappelijke analyses van zijn thematiek is Ter Braaks proefschrift lang buiten beeld gebleven. Dat kwam niet in de laatste plaats doordat hijzelf er in Politicus zonder partij, vijf jaar na zijn promotie, afstand van nam, maar hij werkte in zijn latere essays het hoofdthema van zijn proefschrift verder uit. In onderlinge samenhang kunnen zijn essays ook niet los van zijn romans worden gelezen. Zijn essays bewegen zich inhoudelijk vanuit zuiver subjectieve beschouwingen naar de problematiekMenno ter Braak in 1939. Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.
van een absolute orde. Zij geven zijn thematiek op indringende wijze weer. Politicus zonder partij is strak doorgecomponeerd en handelt over het individu dat zijn positie kiest in het leven. De synthese van ieder hoofdstuk schakelt als een element van een nieuwe paradox naar die van het volgende hoofdstuk. De ‘theses’ brengen de lezer niet telkens terug op het nulpunt, maar voeren hem verder op het pad van de schrijver op zoek naar zijn individuele waarheid. Het zijn dus allemaal scherven van het volmaakte. Is Politicus zonder partij thematisch gezien een subjectivistische standpuntbepaling, Van oude en nieuwe christenen en zeker ook De nieuwe elite zijn qua thema een standpuntbepaling ten opzichte van de collectiviteit. In zijn romans valt zijn fenomenologische zoektocht op, in een tamelijk onhandige poging tot fictionalisering van de werkelijkheid. De existentialistische roman Hampton Court, waarover Paul Rodenko kort na de Tweede Wereldoorlog al opmerkte dat hij treffende overeenkomsten vertoont met de beschrijving van de angst die met de ontdekking van 's mensen vrijheid gepaard gaat, zoals | |
[pagina 3]
| |
Eerste pagina van het handschrift van ‘Het plagiaat’. Collectie Letterkundig Museum, Den Haag, sign. B.802/H1.
in La nausée van Sartre, is een goed voorbeeld van een ontwikkelingsroman. Hampton Court is in fictie wat Politicus zonder partij in essayvorm is: hoe wordt een mens tot wat hij is. Over deze roman schreef de dichter Jan Engelman net na het verschijnen in 1931 daarin niet een macrokosmos te ontmoeten, maar een microkosmos van twee wezens die met elkaar botsten binnen de psyche van het individu in een wereld in wording. Afgezien van een anonymus in Propria Cures was Engelman destijds de enige die Hampton Court gunstig besprak. En met wiens kritiek Ter Braak instemde. | |
[pagina 4]
| |
Een andere scherf, de in het tijdschrift Forum voorgepubliceerde roman over vriendschap en vijandschap Dr. Dumay verliest..., wordt in zijn tijd beter ontvangen. Hoewel Ter Braaks tweede roman eveneens existentialistische elementen heeft, bijvoorbeeld in het ‘scheitern’, het verliezen van de leraar Dumay, gaat het hier niet zozeer om een uitwerking van een brede filosofische visie, als wel om wat Ter Braak zelf noemde ‘een uitkleedpartij zonder weerga voor de goede verstaander’ met veel autobiografische elementen. Een belangrijke scherf die de heilstaatgedachte onverwacht in verband brengt met de existentiële angstervaring die al eerder in zijn roman Hampton Court uitgebreid werd beschreven, is ‘Het plagiaat’. Het is een fragment van een onvoltooide roman, waaraan Ter Braak werkte tot kort voor zijn dood op 15 mei 1940, bestaande uit drie hoofdstukken van in totaal twintig pagina's. De redactie van het tijdschrift Libertinage, waarin het fragment voor het eerst werd gepubliceerd, leidde uit notities van de auteur af dat ‘Het plagiaat’ een grote roman had moeten worden met talrijke personen. Daarbij werd ook gewaarschuwd tegen voorbarige conclusies over de bedoelingen die de auteur met het boek had. | |
Synopsis van ‘Het plagiaat’In hoofdstuk i zit de ongeveer veertigjarige Andreas Laan, de hoofdpersoon met autobiografische kanten die de lezer al kende uit Ter Braaks eerste roman Hampton Court, op zijn kamer op de redactie van het liberale tijdschrift De Echo te werken. Hij wordt daar door Van Waveren, zijn serviele redacteur Buitenland, attent gemaakt op een artikel in het katholieke tijdschrift Onze Strijd, dat treffende overeenkomsten vertoont met een door Laan gepubliceerd artikel over psychoanalyse. Laan vat dan het plan op de hoofdredacteur van Onze Strijd, Xaverius Janssens (Anton van Duinkerken naar het leven getekend), met deze kwestie eens flink te laten schrikken.Ga naar eind4 Hoofdstuk ii wordt ingeleid door de beschrijving van gedachten van Laan over Janssens, een gewezen seminarist en oud-studiegenoot in de rechten. Enerzijds bewondert hij diens onafhankelijkheid, anderzijds keurt hij zijn oneerlijke eerlijkheid af. Later tijdens een gesprek brengt Laan de kwestie van het plagiaat ter sprake. Janssens wil meteen werk maken van de zaak, maar Laan zegt hem met de naam van de schrijver al tevreden te zijn. Als hij die weet, verliest hij verder alle interesse in de zaak. In hoofdstuk iii zoekt Laan zijn oud-leraar geschiedenis Richard Dubois op, om het geval-Janssens nog eens door te spreken. Dubois distantieert zich van Laans probleemstelling over vriendschap en vijandschap - het bewonderen of verachten van Janssens - omdat hij van mening is dat Laan net als Janssens vanuit een vooroordeel oordeelt. Het gesprek herinnert Laan weer aan zijn gymnasiumtijd, toen Dubois op het toppunt van zijn roem als literatuurcriticus was. Indertijd werd de dood van de vrouw van Dubois als oorzaak gezien voor het feit dat Dubois zich uit de literatuur terugtrok. Dubois vertelt Laan voor het eerst wat de werkelijke reden was. Hij blijkt opgehouden met schrijven na een soort existentiële ervaring, die hij niet in woorden weet uit te drukken. Woorden als ‘Dit’ en ‘Angst voor de heilstaat’ gebruikte hij in een poging om beelden in taal uit te drukken. Hij benadrukt dat deze angst niet hetzelfde is als ellende. Ellende en succes zijn zinvol vergeleken met zijn ervaring. Hij is bang dat het denken en handelen van miljoenen mensen gedrild wordt in dienst van een fictief idee, een klakkeloos overgenomen formule. Hij heeft geprobeerd zich te redden, door te zwijgen. | |
Het keerpunt: een existentiële ervaringIn hoeverre dekt de titel ‘Het plagiaat’ de inhoud van het romanfragment? We mogen op basis van een brief van Ter Braak aan zijn vriend Jan Greshoff veronderstellen dat het hier een werktitel betreft en constateren dat twee van de drie hoofdstukken over een plagiaatkwestie gaan. Ter Braak hechtte vooral grote waarde aan het laatste gedeelte, het derde hoofdstuk, zoals we kunnen lezen in zijn brief van 2 mei 1940, dertien dagen voor zijn zelfgekozen dood: ‘Aan mijn roman heb ik een paar dagen flink gewerkt; nu rust hij voor eenigen tijd, omdat ik op een keerpunt ben en Eddy er is.’Ga naar eind5 | |
[pagina 5]
| |
Omslag van het eerste nummer van Libertinage.
In het derde hoofdstuk staat het gesprek tussen Andreas Laan en Richard Dubois, dat van essentieel belang is voor mijn interpretatie van het keerpunt waarover Ter Braak aan Greshoff schrijft zo kort voor zijn dood. Het tweede en tegelijkertijd belangrijkste thema van dit sleutelgesprek is het kiezen van een levenshouding. Richard Dubois zegt zich te hebben geconformeerd. Hij is nu in het stadium van het levende lijk. Oorzaak hiervan was een ervaring van lang geleden. Hij doet een poging die ervaring, die hij eigenlijk niet onder woorden kan brengen, toch duidelijk te maken, maar het is een soort formule geworden. Om aan de ervaring zelf te ontsnappen, heeft hij er een etiket voor gevonden: de angst voor de heilstaat. De heilstaat veronderstelt een harmonie van denken, waarvoor Dubois zijn dialectische, polemische denktrant zal moeten loslaten. Dubois - en zit er niet veel van Menno ter Braak in deze leraar geschiedenis? - ziet echter in dat als de totale harmonie mogelijk is, zijn strijdend denken zinloos is. Het inzicht in de vergeefsheid van zijn polemische levenshouding veroorzaakt de angst, die hij probeert te bezweren met een naam ervoor, een woordetiket. Dubois weet dat er verschillende manieren zijn voor de mens om zich te bevrijden uit de absur- | |
[pagina 6]
| |
diteit. Een van die middelen is het gebruik van het woord. Dat is het creatieve expressiemiddel van een optimistische levenshouding, een Lebensbejahung. Er is nog een ander middel dat men kan kiezen om zich uit de absurditeit van het bestaan te redden, in pessimistische zin een strikt persoonlijke Lebensverneinung. Het is nu natuurlijk de vraag wat Ter Braak als het keerpunt beschouwde. In de existentiële ervaring die Ter Braak beschreef in Hampton Court koos zijn romanpersonage Andreas Laan voor het ‘ongewoon gewoon’ zijn. Dubois koos na een zeer verwante ervaring in ‘Het plagiaat’ voor ‘het levende lijk’, voor het zwijgen. Dit is het ultieme expressiemiddel dat Ter Braak dertien dagen later koos: de zelfmoord. Over zijn motieven kunnen we louter bescheiden gissen, maar een ervan zou de ‘angst voor de heilstaat van Hitler’ kunnen zijn waarin hij strijdend denken als zinloos beschouwde en in ultiem zwijgen de dood koos. | |
De betekenis van Ter Braaks heilstaatEerder bogen twee vooraanstaande historici, Johan Huizinga en Pieter Geyl, zich over het mythisch denken van Ter Braak. Huizinga wees zelfs op een vermeende vrijage van Ter Braak met vroege uitingen van het nationaal-socialisme en schreef dat wij ontrouw aan de geest van onze cultuur worden als wij welbewust de kritiek uitschakelen om mythen te kunnen dichten. Geyl becommentarieerde Huizinga in 1951, maar sloot zich aan bij diens kritiek als het gaat om de gevaren van Ter Braaks mythisch denken: Hier springt nogmaals in het oog (die bereidheid om zich in de mythe te storten was al een aanduiding), op wat een gevaarlijke weg Ter Braak zich bevond. De totalitaire systemen die al gevestigd of op komst waren, maar waarvan hij in 1930 de dreiging nog niet besefte, gedijden op die geringschatting voor de kritiek, voor de wetenschappelijke zin.Ga naar eind6Geyl geloofde dat zolang Ter Braak zich niet werkelijk van Nietzsche bevrijd had, iets hem met zijn vijanden (het nationaal-socialisme) verbond en er afstand zou blijven tot zijn redelijke, burgerlijke, christelijke bondgenoten. In hoeverre bevond Ter Braak zich in zijn mythisch denken werkelijk op een gevaarlijke weg, zoals Huizinga en Geyl meenden? In hoeverre heeft Ter Braak met Augustinus de paradijselijke heilstaat verheerlijkt en heeft dat hem verblind voor de politieke heilstaat van de nationaal-socialisten? Laat ik een poging wagen zijn ‘scherven’ samen te voegen en zijn essays te analyseren op zijn levensvisie op macroniveau en in chronologische volgorde. In Politicus zonder partij vraagt Ter Braak zich nog af welk engagement hij kiezen moet en spelen de sociaal-economische ontwikkelingen in Duitsland met betrekking tot het nationaal-socialisme bijna geen rol in zijn idealistische positiebepaling. Het is het kiezen van een levenshouding op microniveau, de beschrijving van de ontwikkeling van een individu. Weliswaar behandelt Ter Braak Nietzsche, maar hij verwijst naar feitelijke misinterpretaties van diens filosofie en voorspelt mogelijke valse interpretaties door diens epigonen als hij het heeft over ‘een propagandistisch te exploiteeren Uebermensch’ en ‘Een van de redenen, waarom Nietzsche door de zonderlingste Duitschers (men zegt zelfs: door nationaal-socialisten) als ‘partijgenoot’ kon worden ingelijfd’.Ga naar eind7 Ter Braak merkte de gevaren van Nietzsches filosofie expliciet op in Politicus zonder partij en maakte de invloed van zijn Umwelt pas in het in 1937 verschenen Van oude en nieuwe christenen tot thema voor een politiek-sociale levenshouding. Daar geeft hij een duidelijk antwoord: Ik wil mij realiseeren, waarom ik mij sedert het officieel worden van fascisme en nationaal-socialisme democraat gevoeld heb [...] De democratische vrijheid is de consequentste vrijheid, omdat zij niets is dan een paradox; zij moet leven van het labiel evenwicht en het opportunisme; zij drukt niets anders uit dan het wegvallen van den hiernamaals-factor uit Augustinus' ‘libertas’-begrip, zij is dus het zuiverste symbool van een christelijk gedisciplineerde samenleving, die het christelijk geloof verloren heeft, zonder er een nieuw fanatisme voor in de plaats te stellen.Ga naar eind8Ter Braak kiest in 1937 dus heel duidelijk voor de democratie en wordt van intellectuele nihilist tot partijganger. Maar een democraat was hij al voor die tijd, als we zijn uitlatingen in het journaal, bijgehouden tijdens het Schrijverscongres ‘Pour la | |
[pagina 7]
| |
défense de la culture’ te Parijs in juni 1935, juist interpreteren. Daarin schrijft hij, nog onder invloed van Nietzsche, dat voor ons westerlingen het centrale probleem het individualisme was, een thema dat hij in 1934 uitgewerkt had in zijn essay Politicus zonder partij, waarin hij een openingscitaat van Nietzsche opnam. In 1935 vervolgt hij dan met zich de vraag te stellen ‘hoe dat individualisme en zijn begrip voor de menselijke waardigheid vrij te houden van de negentiende-eeuwsche illusies, maar ook vrij te houden van de dictatuur, van rechts en van links.’Ga naar eind9 Ter Braak analyseerde in Politicus zonder partij het begrip individualiteit en in Van oude en nieuwe christenen en De nieuwe elite het begrip collectiviteit. Nu kan zijn huidige lezer zijn opvattingen in het licht van de geschiedenis anders bezien: de gedachte aan een Nieuwe Elite als collectiviteit met individuele trekjes in de figuur van de ware democraat die de macht van het christelijke ressentiment als gevaar en als motor erkent, die opportunist is en zich openbaart in officieuze dingen als honneteté, karakter en zoiets als menselijke waardigheid. Als de auteur het personage Dubois in de laatste scherf van zijn werk, ‘Het plagiaat’, zijn angst voor de heilstaat onder woorden laat brengen, bedoelt Ter Braak dan de paradijselijke, maar absurde heilstaat, waarin het polemisch denken nutteloos is geworden en een harmonie van denken woordeloos maakt? Of was Dubois' - lees Ter Braaks - angst voor de heilstaat vooral angst voor Hitlers heilstaat, het oprukkend nationaal-socialisme? Ter Braak is er zelf in het nagelaten romanfragment niet duidelijk over; het lijkt haast onontkoombaar de angst voor de heilstaat juist als metafoor te lezen in het licht van de geschiedenis. Het kwalijke, gevaarlijke van het plagiaat is dan overigens niet het stelen, maar het conformisme, de klakkeloos overgenomen formule, het plagiaat als levenshouding en, zo doordenkend, de ruimte die plagiaat-denken laat voor heilstaten en Hitlers. Natuurlijk was hij zeer virtuoos in het onder woorden brengen van wat hem bezighield. Het is tegelijkertijd buitengewoon moeilijk om objecten, concrete zaken onder zijn woorden uit te halen, het dilemma van de romantische geest. Maar dat ‘Het plagiaat’ een interessante scherf is, de laatste in zijn oeuvre, die samen met de andere scherven daaruit aan een centraal thema raakt, lijkt duidelijk. Critici uit zijn tijd namen het Ter Braak kwalijk dat hij juist over het beste in zichzelf alleen maar wist te stamelen of zelfs te zwijgen. Maar het is juist dát, dat maakt dat Ter Braak wezenlijke filosofische vragen in woorden wist te vangen. Plaatst zijn poging de volmaakte roman te schrijven hem niet precies in de filosofische traditie die ons leert dat het absurde ligt in het verband dat er bestaat tussen de mens die streeft naar het ware, schone en goede, en het heelal, waarin dit streven geen zin schijnt te hebben? De enige kans op redding voor hem die in de absurde werkelijkheid leeft, ligt in het scheppen van een kunstwerk. Een kunstwerk wil namelijk niet verklaren of oplossen - want het absurde is onverklaarbaar - maar het wil een beleving uitbeelden en beschrijven. We weten niet of Ter Braak zich bewust zo uit de absurditeit van het bestaan wilde redden met een groot kunstwerk. Dat hij op zijn keerpunt in de laatste dagen van zijn leven een romanfragment heeft nagelaten waarin een der hoofdpersonen er in zijn angst voor de heilstaat nu juist het zwijgen toe doet, is op zijn minst opmerkelijk. Het zwijgen is misschien de ultieme consequentie van zijn streven naar het absolute. |
|