Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 22
(2004)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdM.M.G. FaseVan Suchtelen was in zijn tijd een succesvol auteur. Vooral zijn romans bereikten grote oplagen. Hij was ook een vooraanstaand uitgever. Minder bekend is dat hij in 1911 aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam (de huidige UvA) op een economisch proefschrift promoveerde tot doctor in de staatswetenschappen. Van Suchtelen deed dit ter afronding van zijn studies te Amsterdam en Zürich waar hij onder andere scheikunde, rechtswetenschappen en psychologie had gestudeerd. Van zijn hand verscheen een viertal romans die bestsellers waren. De vraag die ik in dit opstel wil analyseren is of in dit kennelijk gewaardeerde literaire werk sporen zijn terug te vinden uit Van Suchtelens in bepaalde opzichten opmerkelijke proefschrift.Ga naar eind1 Het gevonden antwoord is verrassend. | |
De mens Van SuchtelenJonkheer Nico J. van Suchtelen werd in 1878 te Amsterdam geboren. Gedurende 1890-1893 woonde hij in het Duitse Hannover, waar zijn vader directeur-eigenaar was van een kalkfabriek, die hij overigens in de jaren 1890 moest sluiten wegens faillissement. Zoon | |
[pagina 42]
| |
Nico volgde in Haarlem middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs en legde in 1898 het staatsexamen gymnasium af. In datzelfde jaar ging hij te Amsterdam studeren aan de faculteit der wis- en natuurkunde, waar hij in 1901 het kandidaatsexamen scheikunde behaalde. In zijn Haarlemse jaren leerde hij Frederik van Eeden kennen, die hem aanmoedigde in zijn literaire ambities en hem in 1899 een hut in de kolonie Walden bij Bussum aanbood.Ga naar eind2 Hier verbleef hij enige tijd en hij combineerde er werk met studie, waardoor hij in 1904 in Amsterdam eveneens het kandidaatsexamen rechten kon afleggen. Vervolgens studeerde hij ook een tijdje in Zürich, waar zijn eerste roman Quia Absurdum ontstond. Deze verscheen in 1906 en verwoordt mede zijn ervaringen in Walden. Voor de publicatie van dit boek richtte Van Suchtelen de uitgeverij Maas & Van Suchtelen op. Hoewel zijn eigen boek goed liep, werd deze onderneming geen zakelijk succes. Van Suchtelen legde in 1909 het doctoraalexamen staatswetenschappen af en promoveerde twee jaar later. Vervolgens werd hij particulier secretaris van de Schiedamse industrieel M. de Groot. Hierdoor kwam hij in contact met L. Simons, oprichter en directeur van de Wereldbibliotheek in Amsterdam, die overigens voornamelijk met kapitaal van Simons en De Groot was gefinancieerd. Deze uitgeverij stelde zich de verspreiding van goede en niet te dure lectuur onder brede lagen van de bevolking ten doel. In 1913 trad Van Suchtelen in dienst van de Wereldbibliotheek, die ook de rechten op zijn roman uit 1906 verkreeg. Enige jaren later werd hij onderdirecteur naast Simons, waarmee hij niet alleen de eerste gepromoveerde uitgever in Nederland werd, maar ook zijn zakelijke ervaringen als uitgever en auteur kon inzetten voor de Wereldbibliotheek.Ga naar eind3 Na de totstandkoming in 1920 van haar eigen behuizing aan de Amsterdamse Admiraal de Ruyterweg bij Sloterdijk betrok hij het ernaast gebouwde woonhuis van waaruit hij de blauwe trams tussen Amsterdam en Haarlem/Zandvoort kon zien voorbijgaan. In 1932 volgde Van Suchtelen de overleden Simons op als directeur. Dit zou hij blijven tot zijn dood in 1949. Van Suchtelen was een rustige man die zakelijk inzicht paarde aan een intellectuele habitus en maatschappijvisie. In de inleiding tot zijn verzameld werk, dat gedurende 1947-1956 in twaalf delen het licht zag, vatte hij deze visie nog eens samen. Hierin doet hij zich kennen als een sociaal-liberaal die individuele en maatschappelijke verantwoordelijkheid voorop stelt en streeft naar het samengaan van beide. Naast ondernemer-uitgever was hij echter ook auteur, filosoof en vertaler. Zo vertaalde hij Spinoza's Ethica, en schreef hij filosofisch getinte beschouwingen waarvan soms ook sporen in zijn literaire werk terugkeren. In de jaren 1930 keerde hij zich met kracht tegen het opkomend nationaal socialisme en gaf daarvan in geschrifte blijk. Van Suchtelen was destijds een veel gelezen auteur. Echter, in de jaren 1950 overkwam hem het lot van vele auteurs en ebde de belangstelling voor zijn werk weg. Afgaande op de uitleenfrequentie in bibliotheken, vermoed ik dat hij, afgezien van zijn Spinoza-vertaling, thans nog nauwelijks wordt gelezen. | |
Van Suchtelens dissertatieHet proefschrift van Van Suchtelen ging over de gevoelde behoefte als grondslag van de prijsvorming. Dit is een klassiek onderwerp uit de economische prijstheorie en kreeg zijn definitieve vorm in 1870-1874 door het werk van de theoretici W.S. Jevons uit Engeland, C. Menger uit Wenen en Léon Walras uit Lausanne. Gelijktijdig maar onafhankelijk van elkaar publiceerden zij hun grensnuttheorie, die een afdoende verklaring biedt van de prijzen van goederen en diensten, maar ook van | |
[pagina 43]
| |
lonen en rente. Deze theorie is sindsdien algemeen aanvaard. Kern is de opvatting dat nuttigheid een subjectief gevoelen is en geen objectieve eigenschap. Gebruiks- en ruilwaarde vallen daardoor niet altijd samen, wat de klassieke waardeparadox doorbreekt. Maar dat was niet het belangrijkste. De aanschaf van goederen en diensten wordt volgens deze zienswijze bepaald door vergelijking van het extra gevoelde nut - het grensnut - en de gevraagde prijs. Deze grensnutleer kreeg al snel een vaste plaats in de economische handboeken, ook in ons land, en verdrong de verklaring uit de gemaakte kosten. Ondanks de snelle aanvaarding van de grensnutleer vroeg een aantal problemen rond interpretatie en vaststelling van het gevoelde nut nog om uitwerking. Het proefschrift van Van Suchtelen biedt daaraan een bijdrage en analyseert in het bijzonder de vraag naar de betekenis van het subjectieve nutsbegrip voor de maatschappelijke economische waardering. Drie thema's staan centraal in Van Suchtelens dissertatie. Het eerste is een beknopte samenvatting van de grensnutgedachte. Daarin valt op dat Van Suchtelen zich vooral baseert op Duitstalige literatuur, en dat hij het destijds meest gebruikte Nederlandse handboek van N.G. Pierson zelfs niet noemt. Met zijn eerste thema situeert hij zijn eigen werk binnen het vakgebied en dat is een verplichte figuur voor een academisch proefschrift. Het tweede thema is een oorspronkelijke analyse van het waardebewustzijn en waardegevoel. De benadering van de grensnutschool was volgens Van Suchtelen te abstract en veronachtzaamde de complexe psychologische werkelijkheid. De gewaarwordingsintensiteit, waarvan de gevoelde nuttigheidsbeleving een afspiegeling vormt, is naar zijn oordeel in belangrijke mate onderworpen aan invloeden van buitenaf. Dit betekent dat het misleidend is, in navolging van Jevons, de begrippen lust en onlust symmetrisch als elkaars keerzijde te zien; hij acht dit daarom een ondeugdelijke begrippenpaar. Dit neemt niet weg dat Van Suchtelen een zekere objectiviteit in de subjectieve waardering ontwaart als gevolg van een soort stabilisering van het waardebewustzijn tengevolge van omgeving en ingeburgde gewoontes. Hierdoor krijgt bij Van Suchtelen het sociale element een duidelijke plaats binnen de eenzijdig subjectieve zienswijze van de grensnuttheoretici. Van Suchtelen verbreedt met deze invalshoek het werkterrein van de economie. Eigenlijk kiest hij daarmee voor een ruim en onstoffelijk welvaartsbegrip in plaats van de in zijn tijd gangbare materiële welvaartsopvatting. Van Suchtelen was daarmee zijn tijd ver vooruit. Ten principale betrekt hij hiermee de waardering van arbeid als bezigheid en zelfstandige bron van vreugde, het optreden van een regelende overheid en de cultuur binnen de gezichtskring van de economische benaderingswijze. Dit is Van Suchtelens derde hoofdthema; dat betreft de toepassing van zijn veelomvattend nutsbegrip in praktische situaties. Daarbij gaat zijn aandacht in het bijzonder uit naar producten van cultuur en kunst. Naast subjectieve gevoelens spelen volgens Van Suchtelen ook objectieve omstandigheden, zoals gewoonten, een rol in de uiteindelijke prijsvorming. Die kunnen een uitkomst afdwingen die de onbepaaldheid van het subjectivisme doorbreekt. Het maatschappelijk gezichtspunt krijgt daarbij eveneens een plaats en die wordt in de zienswijze van Van Suchtelen mede geleid door het bewustzijn voor culturele en ethische waarden als onderdeel van de maatschappelijke welvaart. Voor Van Suchtelen gaan gemeenschapszin en welvaart samen en zijn proefschrift ontwikkelt voor deze veelomvattende zienswijze een analytische grondslag.
Van Suchtelens proefschrift bleef niet onopgemerkt. In De Nieuwe Tijd, destijds het maandblad van de sociaal-democratische beweging, keerde in 1912 de jonge sociaal-democraat J. van Gelderen zich scherp tegen Van Suchtelen. Zijn kritiek richt zich op de miskenning door Van Suchtelen van economische wetmatigheden bij de vorming van de waarde.Ga naar eind4 Volgens Van Gelderen is onder het kapitalisme niet het subjectief waarderen maar het ondernemersstandpunt bepalend voor de ruilwaarde.Ga naar eind5 In deze kritiek klinkt een politiek-ideologische stellingname door die geen recht lijkt te doen aan Van Suchtelens zuiver analytische benadering. Een reactie door Van Suchtelen is niet bekend, evenmin als op het welwillende commentaar uit 1945 van de toen net aangetreden Amsterdamse hoogleraar P. Hennipman (1911-1994). Deze prijst het werk van Van Suchtelen, omdat hij als een der eersten het stoffelijke welvaartsbegrip verving door een ruimere welvaartsopvatting.Ga naar eind6 Met instemming citeert Hennipman dan ook Van Suchtelens zienswijze: ‘de ekonomie is | |
[pagina 44]
| |
geenszins tot een “gebied” bepaald, maar strekt zich uit over alle menschelijk handelen.’Ga naar eind7 Voorwaar een opvatting die wat doet verwachten van de schrijver Van Suchtelen. | |
De romans in de spiegel van het proefschriftVan Suchtelen heeft gedurende zijn leven een omvangrijke literaire productie het licht doen zien. Ik beperk me hier tot zijn vier romans.Ga naar eind8 Dit zijn Quia Absurdum uit 1906, De Stille Lach uit 1916, Demonen uit 1920 en Eva's Jeugd uit 1925. Alle vier romans beleefden vele herdrukken en bereikten opvallend grote oplagen.Ga naar eind9 De kroon spant De Stille Lach met een oplage van meer dan 45.000 exemplaren. Van Suchtelens romans behoorden tot de bestsellers van de Wereldbibliotheek in die vooroorlogse jaren.Ga naar eind10 Het thema van Van Suchtelens romandebuut Quia Absurdum is de zoektocht naar de eigen identiteit in leven en werk door hoofdpersoon Odo, die met diens vriend en studiegenoot Arthur een kritisch klankbord vormt. Het boek is gecomponeerd in de vorm van dagboeknotities en brieven van beide hoofdpersonen met op de achtergrond drie meelevende vrouwen. Arthur neemt waar dat de idealistische en begaafde maar onbemiddelde Odo zijn universitaire studie en de daarmee verweven laboratoriumproeven opgeeft voor een bestaan als timmermansleerling. Hij ontdekt dat ook in het werkmansmilieu maatschappelijk idealisme en werkelijkheid ver uit-een liggen. Aansluiting bij de arbeiderskolonie De Harmonie, gevestigd op een fraai landgoed
Dubbeltitelpagina, ontwerp van Wilm Klijn.
in een lieflijke omgeving, loopt andermaal uit op een teleurstelling. Het vrijblijvende en amateuristisch klimaat binnen de kolonie zet Odo echter wel aan tot hervatting van zijn studie die hij combineert met zijn taak binnen de werkgemeenschap. Het autobiografisch element in de roman is onmiskenbaar, evenals het feit dat Van Eedens Walden model heeft gestaan voor de mild ironische kenschets van De Harmonie. In Van Suchtelens vaak fijnzinnige beschrijving domineert het economische niet, maar het is wel aanwezig. Toen deze roman ontstond moest het proefschrift nog geschreven worden. Deze roman kan daarvoor hoogstens de eerste vingeroefening zijn geweest. Niettemin trof ik een vijftal raakpunten aan met het later geschreven proefschrift.Ga naar eind11 Treffend is bijvoorbeeld de uitlating op bladzijde 81, waar de hoofdpersoon Odo smalend vaststelt dat in de kolonie arbeid vrij was en daardoor ieders arbeid door zijn ‘lust’ was bepaald. Nuttigheid - zo centraal in zijn latere dissertatie, ook met betrekking tot arbeid - doet er blijkbaar niet toe en dat roept verzet op bij Odo. Ook diens verzuchting op bladzijde 108: ‘Is het water in het meer schooner of minder schoon wanneer ik zijn brekings-index ken of kan berekenen?’ is niet vrij van cynisme en verwoordt twijfel over de betekenis van kennis of wetenschap voor een harmonieus leven dat de hoofdpersoon in De Harmonie had verwacht te vinden. Zijn credo vindt hij bij Augustinus, Eckhart en Spinoza en is ‘[...] onze groote, goddelijke dwaasheid. [...] quia absurdum’ (p. 167), waar alleen smart houvast biedt als bron van wijsheid. Dit laatste wordt op bladzijde 200 genoemd ‘Een prijzig product in de waardschatting der arme onwijzen, maar hoe allergoedkoopst eigenlijk voor ons denk-monopolisten!’ En op dezelfde bladzijde: ‘Techniek, behoefte, nieuwe techniek, bevrediging, nieuwe behoefte. En zoo gaat het voort tot in oneindige zinneloosheid.’ De hoofdpersoon is alle wetenschap moe, maar studeert nietemin veel en werkt hard, zo deelt hij aan de door hem bewonderde Martha mee. We zitten intussen dicht bij de conceptie van het proefschrift. Het grote woord viel echter eerder op bladzijde 74, waar we lezen: ‘Welk een banale leugen is het dat groothandel en industrie “hefboomen” zijn der cultuur. In dézen tijd.’ En die, zo lezen we enkele regels daarna ‘[...] verloochend onze moderne | |
[pagina 45]
| |
beschaving die berust op den handel in overtolligheden, op mode-industrie, productie van 't leelijke en provocatie van smakeloosheid.’ Zien we hier naast cultuurpessimisme ook Van Suchtelens subjectief welvaartsbegrip zich reeds aankondigen? Duidelijk oefent deze roman kritiek uit op een overmatig materialistische samenleving. Ze verwoordt echter eveneens het ontwakend besef van de auteur dat ervaren nuttigheid een beoordelingsgrond kan bieden in het leven van alle dag. Dit is de inzet van zijn proefschrift van vijf jaar later. Biedt Van Suchtelens romandebuut hiervan in literaire gedaante wellicht de eerste voorafschaduwing?
Van Suchtelens tweede roman, De Stille Lach, verscheen tijdens de Eerste Wereldoorlog, geruime tijd na het proefschrift. Net als bij zijn eersteling is in deze roman het procédé toegepast van mengeling van dagboeknotities en briefwisseling tussen de beide hoofdpersonen. Die zijn de met zijn bestaan tevreden hulponderwijzer Joost Vermeer en zijn aanvankelijk in stilte aanbedene Elisabeth van Rosande, dochter van de burgemeester van het dorp en een succesvol schrijfster die in haar onderhoud voorziet met optredens in het voordrachtencircuit. Vermeer is idealistisch en zet zich op tal van gebieden belangeloos in ten bate van de gemeenschap en zijn eigen idealen. Hij is kritisch tegenover de kapitalistische productiewijze en strijdt daadwerkelijk voor verbetering van de leefomstandigheden en scholing van de minder bedeelde dorpsgenoten. De beschouwingen uit de dagboeken en brieven gaan hierover, maar zijn ook gewijd aan meer algemene vraagstukken van de inrichting van de samenleving en de verschrikkingen van de oorlog als uitvloeisel van de concurrentiemaatschappij. Joost Vermeer wordt zelfs als vrijwilliger hospitaalsoldaat en komt om. Elisabeth verneemt van de gruwelen in zijn laatste brief, waarmee zij ook zijn dagboek ontvangt. Meer dan in Van Suchtelens eerste roman klinkt hier zijn economische zienswijze door. In de tekst telde ik opnieuw vijf bladzijden met reminiscenties naar zijn proefschrift. Zijn sympathie ligt zeker niet bij de burgerlijke maatschappij zoals hij die waarnam en zijn dagboekaantekeningen op bijvoorbeeld bladzijde 154-155 leggen daarvan getuigenis af. We lezen: ‘Daarom begrijp ik dat soort van sinistere fanatici niet, die uit spekulatieve hoop op een onzeker geluk in een hiernamaals zich hun arbeidsvreugde in dit leven laten vergallen door hun triestige overpeinzingen en nuttelooze fantasietjes. Ik ben blij dat ik leef.’ Scherper is hij op bladzijde 378, waar wordt betoogd: ‘Onze geheele winst-en-voordeel ekonomie kan zonder eenige schade voor onze ziel te gronde gaan; hoe eer hoe liever.’ Op bladzijde 404 lezen we: ‘Het zou goed zijn als de wereld zóó geruïneerd werd, dat alle menschen, drie generaties lang, als daglooners moesten zwoegen, alleen maar om te kunen produceeren wat werkelijk noodig is.’ En even verder, op bladzijde 405: Dezelfde veelbelovende inconsequentie is het eigenlijk die de staathuishoudkunde zulk een mal en droevig figuur doet slaan tusschen de andere schijnwetenschappen. Met het air van een betrouwbaar gids strompelt ze tenslotte toch maar als een bijziend professor achter de feiten aan om ze theoretisch te rechtvaardigen; twijfelt daarom a priori aan alle mogelijkheden. Het subjectivistische treedt ten volle aan de dag op bladzijde 443, bijna de laatste pagina van deze roman, waar staat: ‘Dan is het eenig inzicht dat u ontbreekt dit: dat het volstrekt ònpractisch is om eerst railsfabrikant of graan-exporteur, en in de tweede plaats, zoo mogelijk, nog mensch te zijn.’ Duidelijk is dat in dit boek het materiële zich heeft vergeestelijkt en de aangehaalde passages emotioneel dieper graven, maar ook dat de zienswijze van de vroegere economische theoreticus weerklank vindt bij de romanschrijver Van Suchtelen uit 1916.
Van Suchtelens derde roman, Demonen, verscheen in 1920. Op het lijstje van verkoopcijfers scoorde dit boek met een afgezette oplage van meer dan 16.000 niet het hoogste, | |
[pagina 46]
| |
maar het was wel een kassucces.Ga naar eind12 In deze roman heeft Van Suchtelen de mengeling van brief- en dagboekvorm verlaten en bij verschijnen ligt ook de tijd van zijn dissertatie ver achter hem. Hoofdpersoon is Victor Volkert met zijn studievriend en dichter Arnout Tersteghe als tegenstem. Victor Volkert is een technicus met een solide academische achtergrond, maar hij is vooral een succesrijk uitvinder die fortuin maakte met een bijzondere en commercieel geslaagde verbetering van de zeep uit de fabriek van zijn latere schoonvader. In de roman is zijn voornaamste preoccupatie echter de constructie van een technisch volmaakt vliegtuig. Dit lukt hem overigens. Belangrijker is dat geleidelijk aan onder invloed van maatschappelijke vraagstukken zijn belangstelling verschuift naar het immateriële. In de roman blijkt dit al snel op bladzijde 96, waar de hoofdpersoon tijdens een klein familiediner opmerkt: ‘Maar ons geestelijk leven is nog veel armoediger en slaafscher dan ons ekonomische.’ En op bladzijde 123, wanneer hij voor zijn echtgenote de aanleg van een zwemvijver overweegt: ‘De oude heer beoordeelde de zaak uitsluitend uit het oogpunt van nuttige werkverschaffing. Hij vond haar nìet nuttig; hij zwom niet.’ Waardering voor de eenvoudige dagloner blijkt op bladzijde 152: ‘[...] met dien aandoenlijken honger naar kennis, ontwikkeling, beschaving, die zoo velen arbeiders eigen is.’ Steekt hier Van Suchtelens afwijzing in zijn dissertatie van onlustgewaarwordingen als keerzijde van lust nogmaals de kop op? Realiteitszin spreekt uit bladzijde 264-265, waar wordt opgemerkt dat in het leven je ‘[...] zelfs je bitterste vijanden zult noodig hebben. Industrieelen, bankiers, enfin, [...] die plegen door heel andere motieven geleid te worden dan door gemeenschapszin. Die kennen het begrip gemeenschap alleen maar in den vorm van prijskartels [...] Er moet niet, zelfs niet in de eerste plaats, rechtvaardig worden verdééld, maar genoeg geproduceerd. Genóég van het nóódige.’ Maar op bladzijde 290: ‘We weten niet wat we doen, noch in onze kleine persoonlijke beroeringen, noch in de groote, massale. De verborgen demonen heerschen.’ Gloort hier toch nog iets van hoop op een vruchtbare economische analyse? Het is moeilijk te zeggen, maar de econoom is nog niet verdwenen.
Eva's Jeugd is de laatste roman van Van Suchtelen. Zij verscheen in 1925 en bereikte opnieuw een zeer grote oplage. Dit boek is een gevoelig geschreven verhaal over de eerste achttien levensjaren van een meisje dat bij haar oude grootvader, notaris in een klein provinciestadje, opgroeit onder toeziend oog van de zorgzame huishoudster Knelia. Er gebeurt niet veel opwindends, maar de herkenbaarheid moet groot geweest zijn. Toen Van Suchtelen deze roman schreef had hij een nieuw gezin gesticht en lagen de jaren van zijn proefschrift ver achter hem. Toch vindt de lezer nogmaals reminiscenties aan Van Suchtelens proefschrift. Opnieuw telde ik er vijf, al zijn de desbetreffende passa-
Het gebouw van de Wereldbibliotheek aan de Admiraal de Ruyterweg in Amterdam-Sloterdijk, in gebruik genomen in 1922.
| |
[pagina 47]
| |
ges steeds van zeer algemene strekking, zodat het verband misschien wat ver gezocht lijkt. Ze komen laat aan bod want het duurt tot bladzijde 229 voor de eerste opduikt. Deze passage betreft het slechte economische getij en de huishoudster Knelia ‘[...] die van ekonomie niet veel begrip had en als huishoudster van een welgestelden notaris ook niet behoefde te hebben’. De klusjesman wilde zij wel wat ‘[...] laten verdienen, al was het dan met niet geheel en al praktischen arbeid’. Zo'n honderd pagina's verder, op bladzijde 303, valt in een gesprek het woord ‘Handelshoogeschool’ en gesproken wordt van ‘[...] studeeren in de wis- en natuurkunde’, evenals een paar regels daaronder ‘huishoudschool’. De oude notaris bezigt soms, bijvoorbeeld op bladzijde 26, de woorden ‘[...] een verstandige hersen-economie’ wanneer hij het heeft over zijn grote liefde voor de filosofie van Herbert Spencer; ‘het materialisme vierde zijn triomf en ging, verguisd, te gronde[...]’. Veel scherper beluistert Eva, die haar HBS-tijd met succes heeft afgesloten, dit pessimisme in een twistgesprek, weergegeven op bladzijde 314, tussen haar schoolvriend Ru en diens vader, de apotheker. Deze betoogt dat elk hoger gezichtpunt eigenlijk neerkomt op ‘[...] een verkapte heiligverklaring van oermenschelijke. kudde-instinkten. [...] en zij aanvaardt, [...] innerlijk dankbaar, iedere suggestie [...] die bekwame ekonomen, deskundige strategen, vooruitziende industriëelen en de overige pharizaeërs der kultuur haar opdringen.’ En ten slotte worden op bladzijde 317: ‘[...] de ekonomische noodzakelijkheid der expansie, [...] en [...] 't betalen van een wissel’ ten tonele gevoerd. Maar dat alles ‘[...] worden vage begrippen, akademische kwesties, zoodra het leven en het heil van miljoenen er mee gemoeid zijn’. De herinnering aan de grote oorlog klink hier na, maar ook een vage echo uit Van Suchtelens proefschrift. Economische diepgang kan echter niet worden toegekend aan de geciteerde regels uit Eva's Jeugd, integendeel. | |
SlotsomHet is gewaagd romans te bezien in het licht van de theoretische denkbeelden van een auteur die naast romancier ook wetenschapsbeoefenaar is of is geweest. Niettemin is speuren daarnaar legitiem, omdat de kloof tussen zuivere analyse en literaire verbeelding niet noodzakelijk groot moet zijn. Onze kleine beschouwing, een étude als het ware, laat zien dat Van Suchtelens economisch-theoretische bijdrage ligt in de verbreding van het welvaartsbegrip dat hij ontkoppelde van zijn materiële inhoud. Deze visie is overduidelijk ook aanwezig in zijn romans, hoe verhuld dat ook lijkt. Dat zij vervaagt en ook minder nadrukkelijk wordt met het voortschrijden van de tijd na zijn dissertatie en zijn ervaring als zakenman behoeft niet te verrassen. Geheel verdwijnen doet zijn visie echter niet, zoals onze analyse leert. |
|