Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 19
(2001)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Uit de Noordelijke Afdeling | |
Lydia S. WierdaDe afgelopen verenigingsjaren waren voor de Noordelijke Afdeling van de Maatschappij niet makkelijk. Allerlei perikelen hadden ertoe geleid dat in 1999-2000 geen enkele bijeenkomst doorgang vond. Maar dankzij het doortastende optreden van dr. J.M.J. Sicking, die bereid was op te treden als interim-voorzitter, werden in het verenigingsjaar daarop wél enkele bijeenkomsten belegd, die redelijk goed bezocht waren.
Het absolute hoogtepunt was wel de jaarvergadering, die op zaterdag 28 april plaatshad in het Groninger Museum. Niet alleen het bezoekersaantal overtrof verre dat van de gemiddelde bijeenkomst, ook de entourage was op z'n minst ongebruikelijk te noemen. Een kleine maand tevoren was in het Groninger Museum de tentoonstelling ‘Hel en hemel. De Middeleeuwen in het Noorden’ geopend. Deze tentoonstelling was vormgegeven door de Britse filmregisseur Peter Greenaway, die zijn hoogstpersoonlijke visie op de Middeleeuwen gestalte had gegeven met behulp van voorwerpen van diverse aard, afkomstig uit het huidige Friesland, Groningen en Oost-Friesland. De vormgeving van Greenaway heeft veel controverse opgeroepen, niet alleen in het Noorden zelf maar ook in de landelijke en internationale pers. Deze spraakmakende en rijke tentoonstelling nu vormde de ambiance van de jaarvergadering van de Noordelijke Afdeling. Een van de leden van deze afdeling, de mediëvist en boekhistoricus dr. Jos.M.M. Hermans, had inhoudelijke bemoeienis gehad met de opzet van de tentoonstelling en is co-auteur van de begeleidende catalogus. Hij was de spreker tijdens de bijzondere jaarvergadering en leidde na de bijeenkomst de aanwezigen rond. En er was veel te zien. Voor wie gewend is aan pracht-en-praal-uitstallingen van drieluiken, rijk versierde handschriften en met edelstenen bezaaide relieken was het wellicht een teleurstelling, maar van het relatief weinige dat uit de noordelijke streken bewaard is gebleven, was er veel aanwezig op de tentoonstelling. Weliswaar niet altijd in de meest ideale opstelling. Zo moesten degenen die de boeken en artefacten in het ‘scriptorium’ wilden bekijken zich (te) harde muziek laten welgevallen en bovendien enig geduld oefenen voordat ze alle objecten hadden bekeken. Dit was te wijten aan het feit dat de belichting met enige regelmaat sterker en zwakker werd gedraaid om de soms zeer oude handschriften niet te zeer te beschadigen. Het meest opmerkelijk was misschien wel de zaal vol met stoffelijke resten van bewoners van het klooster Aduard, ooit een van de grootste kloosters van Noordwest-Europa. Greenaway's preoccupatie met de dood had hier een welhaast macabere vorm aangenomen. En hoewel de met filmische middelen verkregen onwerkelijke sfeer in deze zaal haar uitwerking op de meeste bezoekers niet miste, overheerste er bij de meer inhoudelijk geïnteresseerden een gevoel van teleurstelling. Teleurstelling dat een zo persoonlijke preoccupatie letterlijk en figuurlijk zo'n grote plaats innam. Datzelfde gold voor een zaal waarin slechts enkele objecten waren tentoongesteld die ‘de hel’ moesten verbeelden, zoals een beulszwaard, klotendolken en enkele boeien. De meeste aandacht in deze zaal ging niet uit naar de objecten maar naar de bakken met water waarmee met veel geraas en lichteffecten het onaangename karakter van de hel benadrukt moest worden. Alsof dergelijke objecten niet voor zichzelf kunnen spreken... Ondanks deze en andere bezwaren die tegen de presentatie aangevoerd kunnen worden en ook aangevoerd zijn, bracht de tentoonstelling bij de aanwezigen bewondering teweeg voor datgene wat de middeleeuwse bewoners van ‘onze’ streken hebben voortgebracht. Beeldhouw- en houtsnijwerk, gouden en zilveren voorwerpen, ettelijke oorkonden die getuigen van een ontwikkeld juridisch en bestuursapparaat en niet te vergeten: boeken. Boeken in allerlei afmetingen en uitvoeringen. Van rijk bewerkt met goud en kleuren tot sobere gebruiksboeken van geleerden die in het klooster Aduard verbleven. Speciale vermelding verdient hier echter | |
[pagina 62]
| |
Ltk 235, fol. 112.
een eenvoudig psalter dat waarschijnlijk in het klooster Thesinge is gemaakt in 1527. Dit handschriftje is eigendom van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Leiden onder de signatuur Ltk 235. Het is niet met zekerheid aan Thesinge toe te schrijven, maar de (eenvoudige) marginale decoratie wijst wel naar dat klooster. Bovendien kunnen de initialen ‘s.d.’ in het colofon worden opgevat als een verwijzing naar een van de zusters die in deze jaren actief waren als kopiiste in Thesinge. Deze zuster, Stine Dutmers, heeft enkele andere handschriften gesigneerd met haar volledige naam. Ltk 235 is in de zestiende eeuw in ieder geval een aantal jaren in de stad Groningen geweest. Lutgart van Dulk, een latere bezitter, heeft er haar naam in geschreven, alsmede de aansporing het boek bij haar terug te brengen, mocht iemand het vinden: ‘[...] dit boeck hoert suster lutgert van dulck vonende op de broder kerckhof wel dat vynt brenget my weder omme godes wille’. Lutgart woonde van 1520 tot 1566 in dit convent, dat dicht bij het tegenwoordige hoofdgebouw van de Rijksuniversiteit Groningen en bij de Universiteitsbibliotheek heeft gestaan. En zo hadden alle voorwerpen op de tentoonstelling hun eigen verhaal. De synthese van die verhalen kreeg, ondanks de soms storende vormgeving, door de tentoonstelling heen steeds meer gestalte. Vervuld van indrukken zijn de aanwezige leden weer huiswaarts gekeerd. |
|