| |
De eeuw van Arthur Lehning
Martin Smit
Sociaal-historicus en schrijver Arthur Lehning, sinds 1955 lid van de Maatschappij, is op 23 oktober jongstleden honderd jaar geworden. Dat was de tweede feestelijke gebeurtenis dit jaar waarop hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Allereerst kreeg hij in juni dit jaar de P.C. Hooftprijs 1999 voor beschouwend proza uitgereikt, nu heeft hij de respectabele leeftijd van honderd jaar bereikt. Een tweevoudige reden voor een korte beschouwing op zijn leven, werk en ideeën.
| |
Verrassing
‘Hoe kómen jullie erbij!’, riep Arthur Lehning uit, toen hij persoonlijk telefonisch door de voorzitter van het bestuur, Kees Fens, op de hoogte werd gesteld dat hem de P.C. Hooftprijs 1999 was toegekend. De prijs wordt ieder jaar uitgereikt voor iemands gehele werk, voor poëzie, proza of essays. Volgens de jury zijn de essays en cultuurwetenschappelijke studies van Lehning van uitzonderlijke kwaliteit en betekenis. Bovendien, schrijft de jury, is het om de ‘directe samenhang tussen levensfeiten en publicaties dat we enige nadruk leggen op Lehnings politieke en maatschappelijke inzichten: ze hebben allemaal hun neerslag gevonden in een brede stroom publicaties, boeken, brochures, artikelen en lezingen.’ Daarnaast wordt de literaire kwaliteit van zijn werk geprezen. Niet alleen wat betreft zijn verdiensten voor de literatuur in engere zin, maar ook ‘de heldere, beheerste en doeltreffende stijl over niet-rechtstreeks letterkundige onderwerpen [...].’
Arthur Lehning in 1927.
De prijs kwam voor Lehning als een volslagen verrassing: hij hield sowieso al geen rekening meer met welke onderscheiding dan ook - ‘de meeste mensen denken dat ik allang dood ben.’ Het was nooit bij hem opgekomen dat hij voor deze grootste literaire prijs in het Nederlands taalgebied in aanmerking zou komen.
Felicitaties waren er onder anderen van Hans Magnus Enzensberger, die de ‘lieber unverwüstlicher alter Meister’ geluk wenste ‘mit den dicken Preis’. Francisco Carrasquer, de Spaanse vertaler en promotor van Nederlandse literatuur, stuurde twee gedichten over het verschil tussen het Nederlandse en het Spaanse volk. Kunsthistoricus en collega-P.C. Hooftprijswinnaar Bram Hammacher (1897), met wie Lehning vanaf de jaren twintig bevriend is, schreef een hartelijke brief. Van Theun de Vries kwam een uiterst sympathieke reactie. De prijs werd op een warme voorjaarsmiddag op het terras van zijn woning op het Franse platteland aan Lehning uitgereikt door juryvoorzitter Martin Reints. Naast een oorkonde en een borstbeeldje van Hooft, bestaat de prijs uit een bedrag van ƒ 75.000 voor hemzelf en een bedrag van ƒ 50.000, te besteden aan een project dat
| |
| |
nauw met zijn werk samenhangt. Over de besteding van het laatste bedrag wil Lehning niets kwijt, voordat er overeenstemming is met de Stichting P.C. Hooftprijs.
| |
Utopie
Dat de keuze van de jury op Lehning was gevallen wekte in de pers enige verbazing. Deze betrof niet alleen de leeftijd van de laureaat, maar ook de aard van zijn werk. Bovendien bleek eens te meer hoe moeilijk het is een adequaat beeld te schetsen van Lehnings activiteiten, werk en belevenissen in bijna deze hele eeuw. Juist omdat zijn leven zich kenmerkt door een enorme verscheidenheid aan activiteiten en uiteenlopende publicaties, kan een biografische schets of bibliografisch overzicht nooit volledig zijn.
Arthur (Müller) Lehning werd geboren in Utrecht, maar groeide op in Zeist. In zijn HBS-tijd wordt zijn belangstelling gewekt voor het Duitse expressionisme. Samen met zijn jeugdvriend Hennie Marsman organiseert hij in 1919, in de kantoorboekhandel van diens vader, een tentoonstelling van grafiek van Erich Heckel en Walter Grammaté. Tijdens zijn studie aan de Economische Hogeschool in Rotterdam krijgt hij interesse in het werk en de ideeën van de Russische revolutionair Michael Bakoenin (1814-1876). Wanneer Lehning in het begin van de jaren twintig in Berlijn studeert, ontmoet hij de uit de Sovjet-Unie uitgewezen anarchisten Alexander Berkman, Emma Goldman en Alexander Schapiro. Door deze contacten wordt zijn politiek denken gevormd in de richting van het anarcho-syndicalisme, ideeën waar hij tot op de dag van vandaag aan vasthoudt.
‘Voor mij is de utopie niet een ver en vaag ideaal, maar de voorstelling die zich concretiseert in dagelijkse handelingen, waarbij de middelen die men aanwendt in overeenstemming moeten zijn met het ideaal’, zei Lehning ooit. De utopie is voor hem richtsnoer voor de actualiteit. Een volgens de gebruikelijke opvatting ‘onrealistisch ideaal’ kan heel goed je handelen inspireren, meent Lehning. In een interview in NRC Handelsblad in 1992 verwoordde hij dit als volgt: ‘De betekenis van het woord utopie schuilt niet in Ihrem Ende, maar in het Tun, niet in het doel maar in het doen.’ De P.C. Hooftprijsjury typeert leven en werk van Lehning als ‘verzet tegen ieder van boven opgelegd gezag, actieve betrokkenheid bij de internationale vernieuwingen in kunst en letteren, een gefundeerde politieke belangstelling die blijkt uit zowel directe actie als politiek-filosofische scholing.’
Een scheiding tussen kunst, cultuur en politiek heeft Lehning nooit willen maken, voor hem zijn deze onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zijn veelzijdige activiteiten en publicaties getuigen daarvan.
| |
Politiek en cultuur
In het Berlijn van de jaren twintig, dan het culturele centrum van Europa, kan hij goed uit de voeten met zijn brede culturele en politieke belangstelling. Hij maakt er
het opkomend fascisme mee en in een van zijn eerste politieke artikelen, ‘Die Wurzeln des deutschen Faschismus’ (1923), waarschuwt hij al voor de gevaren van het fascisme en het daarmee gepaard gaande antisemitisme. In 1924 verschijnt zijn eerste politieke brochure, Die Sozialdemokratie und der Krieg, een analyse over de rol van de Duitse sociaal-democratie tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Met vrienden als Marsman, Jan Slauerhoff, Joris Ivens, Erich Wichman, Charley Toorop en Menno ter Braak is hij gedurende de jaren twintig en dertig actief betrokken bij het literaire en kunstzinnige leven in Nederland. Met Slauerhoff heeft Lehning een hechte vriendschap die ‘door niets en nooit is vertroebeld’, schrijft hij later in Brieven van Slauerhoff (1955).
In Berlijn zet en drukt hij zelf de eerste poëziebundels van Marsman, Verzen, en van Slauerhoff, Archipel. Uit die tijd dateert het gedicht ‘Romanisches Café’ van Marsman, waarin deze in de stijl van Apollinaire een ontmoeting met Lehning in een Berlijns café beschrijft. In Lehnings vriendschap met Marsman zou rond 1926 een verkoeling optreden wanneer tussen beiden een felle polemiek ontstaat. Onder invloed van een hang naar het katholicisme, publiceert Marsman in De Vrije Bladen zijn ‘Thesen’, waarin hij stelt dat het individualisme de oorzaak is van de teloorgang der menselijke beschaving.
| |
| |
In De Stem gaat Lehning daar lijnrecht tegenin. In zijn ‘Anti-Thesen’ stelt hij dat het individualisme het eigenlijke begin is van onze beschaving. Immers, anders had zich geen ‘vermaatschappelijking’ kunnen voltrekken, en door vermaatschappelijking ontstond en ontstaat cultuur.
Zijn herinneringen aan Marsman zou Lehning later publiceren in De vriend van mijn jeugd. Herinneringen aan H. Marsman (1954), tevens een beeld van Marsmans ontwikkeling als dichter. In Marsman en het expressionisme (1959), nog steeds een van de weinige studies over het Nederlandse expressionisme, beschrijft Lehning de invloed van die kunststroming op het werk van Marsman. In een nooit gepubliceerd romanfragment over Lehning beschrijft Marsman hun vriendschap: ‘Als ik langer nadenk over dien tijd, houd ik het gevoel dat ik toen inderdaad maar één vriend heb gehad en in zekeren zin is die vriendschap hoezeer zij ook in latere jaren veranderd is, voor ons beiden beslissend geweest. Niet in dien zin, dat wij een overheerschende invloed op elkaars leven hebben gehad, maar in deze dat wij aan elkaar zijn ontbrand.’
Tussen 1927 en 1929 geeft Lehning het tijdschrift i10 uit, waarschijnlijk de beste illustratie van zijn visie en opvattingen. ‘Het tijdschrift i10 wil een orgaan zijn van alle uitingen van den modernen geest, een dokumentatie van de nieuwe stroomingen in kunst en wetenschap, philosopie en sociologie. Het wil de gelegenheid geven de vernieuwing op één gebied met die van andere te vergelijken en het streeft naar een zoo groot mogelijken samenhang van al deze onderscheiden gebieden - reeds door het samenbrengen ervan in één orgaan. [...] Een algemeen overzicht te geven van de zich voltrekkende cultureele vernieuwing is zijn doel en het stelt zich, internationaal, open voor alles, waarin deze tot uitdrukking komt.’
Met deze tekst presenteerde het tijdschrift zich in het eerste nummer. Een internationaal tijdschrift over de actuele ontwikkelingen in kunst, politiek en cultuur, met bijdragen van medewerkers die zelf deel uitmaken van deze ontwikkelingen, was al jaren een droom van Lehning. Aan de 22 nummers, oplage enkele honderden exemplaren, werken onder anderen Walter Benjamin, Ernst Bloch, Bart de Ligt, Willem Pijper, Paul Schuitema, Mondriaan, Alexander Berkman, Kurt Schwitters, Moholy-Nagy, Kandinsky en Ter Braak mee. Dankzij het avant-gardistische en internationale karakter en de indrukwekkende lijst medewerkers, zo verschillend van achtergrond, heeft het blad tegenwoordig een bijna legendarische status gekregen. Het Stedelijk Museum wijdde in 1963 een tentoonstelling aan i10 en ter gelegenheid daarvan verscheen een selectie uit het blad in boekvorm. Enkele jaren geleden nog organiseerde het ABP in Heerlen een grote overzichtstentoonstelling over het tijdschrift.
Momenteel is Arthur Lehning de enige medewerker van i10 die nog in leven is. Exemplaren van het tijdschrift zijn antiquarisch nagenoeg onvindbaar. Alle nummers van het blad werden een aantal jaren geleden in zijn geheel als boek herdrukt.
| |
Anarchisten
Lehning lijkt in die vooroorlogse jaren voortdurend actief, rusteloos bezig en altijd onderweg, als politiek activist, schrijver, organisator, medewerker van tientallen binnen- en buitenlandse organen, redacteur, verzamelaar en uitgever. Hij woont afwisselend in Berlijn, Wenen, Parijs, Spanje en Amsterdam. Hij is werkzaam als secretaris van de Internationale Arbeiders Associatie (IAA) en is secretaris van het Nederlandse Sacco en Vanzetti Comité, opgericht ter ondersteuning van de verdediging van twee ten onrechte ter dood veroordeelde Italiaanse anarchisten. Zijn brochure De feiten en de beteekenis van de zaak Sacco en Vanzetti beleeft twee drukken en ook in De Syndicalist, het tijdschrift van het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond, schrijft hij menig artikel over de zaak. In de jaren tussen 1933 en 1935 is hij in Spanje actief als secretaris van de Syndicalistische Internationale. In oktober 1936, tijdens de Spaanse Burgeroorlog, keert hij voor enkele weken terug naar Spanje en beleeft hij hectische tijden in Barcelona, waar vrijwel alle bedrijven zijn gecollectiviseerd en waar op menig gebouw de anarchistische vlag wappert. Met Emma Goldman maakt hij een reis langs gecollectiviseerde dorpen in Catalonië. Zijn aantekeningen uit die dagen verschenen enkele jaren geleden als Spaans dagboek.
In het najaar van 1935 is hij mede-oprichter van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Voor het instituut verwerft hij met veel moeite de omvangrijke collectie anarchistica van de Oostenrijkse verzamelaar Max Nettlau. Tussen 1932 en 1934 geeft hij het anarcho-syndicalistische tijdschrift Grondslagen uit.
De oorlogsjaren brengt hij door in Engeland, waar hij met het oog op een Duitse bezetting van Nederland, met een deel van de bibliotheek en archieven van het IISG naar toe is gereisd. Door de Engelse autoriteiten wordt hij echter, vanwege zijn Duitse nationaliteit, geïnterneerd op het eiland Man. Na enkele maanden kan hij pas zijn werk voor het instituut voortzetten. Gedwongen door een gebrek aan financiën bij het instituut, neemt hij een functie aan bij de BBC als omroeper voor het Nederlands taalgebied.
| |
Eredoctoraat
Na de oorlog gaan Lehnings activiteiten als historicus en schrijver overwegen. Hij publiceert commentaren op actuele politieke kwesties in De Vlam en in De Nieuwe Stem en stelt, op verzoek van zijn vriend Mohammed Hatta, inmiddels vice-president van het onafhankelijke Indonesië, een bibliotheek samen voor politieke en sociale geschiedenis in Djakarta. Hij reist door Europa voor onderzoek voor zijn publicaties over Bakoenin en andere vroege socialisten, neemt deel aan wetenschappelijke congressen, houdt lezingen, geeft gastcolleges en organiseert tentoonstellingen.
Ondertussen werkt hij aan zijn levenswerk: de diploma-
| |
| |
tische uitgave van het volledige oeuvre van de Russische revolutionair Michael Bakoenin, tegenpool van Marx. Vanaf 1959 verschijnen in acht delen de Archives Bakounine, die internationaal Lehnings reputatie vestigen. De Times Literary Supplement noemt hem de grootste autoriteit ter wereld op het gebied van de pre-marxistische en niet-marxistische internationale socialistische bewegingen. In 1976 verleent de Universiteit van Amsterdam hem een eredoctoraat in de sociale wetenschappen. In de overwegingen van de universiteit wordt Lehning beschreven als iemand die ‘al in de jaren twintig een voorbeeld was van wat thans geëngageerde wetenschapsbeoefening wordt genoemd. [...] De beoefening van geschiedschrijving, politiek, kunst en literatuur in onderling verband draagt bij Arthur Lehning het karakter van dienstbaarheid aan het verwezenlijken van een maatschappij, waarin onderdrukking en ongelijkheid zijn opgeheven. In het brandpunt van zijn politieke, wetenschappelijke en maatschappelijke activiteiten ligt daarom zijn strijd tegen alle vormen van fascisme en terreur.’
Erkenning voor het werk van Lehning is er niet alleen in de vorm van een eredoctoraat. In de jaren zeventig wordt hij zowel in literair als politiek opzicht herontdekt. ‘Bakunin is back in town,’ is de spreuk op een veelgeziene poster uit die dagen. Een uitroep die ook voor Lehning zou kunnen gelden, want in de opleving van de belangstelling voor socialistische theorieën en filosofie, is er hernieuwde aandacht voor zijn werk. Er verschijnt een herdruk van zijn tijdschrift Grondslagen, Lehning publiceert naast Michael Bakoenin over anarchisme, staat en diktatuur, onder meer Bakoenin, een biografie in tijdsdocumenten en er verschijnen talloze roofdrukken van zijn brochures uit de jaren dertig. Zijn boek over Marsman wordt herdrukt en in twee bundels, De draad van Ariadne en Ithaka, worden eerder gepubliceerde essays en commentaren over politieke kwesties, over anarchisme, maar ook over de poëzie van Slauerhoff, leven en werk van Wichman, Domela Nieuwenhuis, Ivens, Ter Braak en Marsman en Rilke, opgenomen.
| |
Toresschluss
De laatste jaren leidt Lehning een teruggetrokken bestaan op het Franse platteland. Terugkijkend op zijn leven zegt hij: ‘Natuurlijk zijn er in het leven ook droevige gebeurtenissen, en momenten waarvan je achteraf betreurt dat je niet anders hebt gehandeld. Bovendien vrees ik, dat als je weer voor dezelfde situatie zou komen te staan, je ook weer hetzelfde zou handelen. Wat mijn politieke bestaan betreft echter, ben ik steeds van mening geweest dat ik door mijn ideeën een beter zicht op de ontwikkelingen in de wereld heb gehad dan de “realpolitiker”. Iemand heeft eens een limerick op mij geschreven waarin de regel voorkwam: “Arthur Lehning, who never changed his mening”. En zo is het ook, ik heb niet als zovele andere politici en intellectuelen terug hoeven te
Uitreiking van de P.C. Hooftprijs door juryvoorzitter Martin Reints.
Foto: Gustaaf Begas.
| |
| |
komen op mijn standpunten. Ik betreur het dat ik de talloze projecten die ik nog graag zou ondernemen, zoals een biografie van Bakoenin, niet meer kan realiseren. Maar ook in dat opzicht kan ik mij niet beklagen, tot voor enkele jaren heb ik normaal kunnen werken. Maar nu kan ik mij niet meer concentreren, en ik moet mij daarbij neerleggen.’
De toekenning van de P.C. Hooftprijs vindt hij een mooie bekroning van zijn werk: ‘Om mijn vriend Mondriaan te citeren: “Als je het goed bekijkt, is het zo gek nog niet”.’ Dat Lehning de prijs kreeg in het jaar waarin hij honderd zou worden, ontlokte een aantal journalisten de opmerking dat de toekenning van de prijs eigenlijk te laat is. Typerend voor Lehning is dat hij dat juist niet vindt. Een mooie bekroning ‘vor Toresschluss’, zegt hij. Het feit dat hij nu deze hoge leeftijd heeft bereikt doet hem weinig. Enige jaren geleden zei hij nog tegen H.J.A. Hofland: ‘Ik ben nog van de vorige eeuw zoals u weet. Vervolgens heb ik deze hele eeuw meegemaakt, ik heb geen behoefte om nog eens het begin van een volgende mee te maken. Het is wel welletjes geweest.’
(met dank aan Toke van Helmond)
De recente citaten van Lehning komen uit een interview getiteld ‘Grand prix pour grand age. Arthur Lehning over de P.C. Hooftprijs en de rode draad in zijn leven’, door Martin Smit, verschenen in Buiten de Orde nr. 1/2 (1999) en in Ravage nr. 285 (28 mei 1999).
| |
Literatuursuggesties:
Essays, artikelen en lezingen van Arthur Lehning zijn gebundeld in De draad van Ariadne, (Polak en Van Gennep, 1966), Ithaka (Wereldvenster, 1980) en Prometheus, of het recht van opstand (Ambo, 1986). Ter gelegenheid van de uitreiking van de P.C. Hooftprijs verscheen dit voorjaar een bundel beschouwingen, De tocht naar Ithaka (Meulenhoff, 1999). Naast artikelen over de verschillende facetten waarmee Lehning zich heeft beziggehouden is in Voor Arthur Lehning (Wereldvenster, 1979) een goed biografisch overzicht te vinden. In een boek met dezelfde titel, Voor Arthur Lehning (Gerards & Scheurs, 1989) is een uitstekend interview met Lehning opgenomen over zijn leven en denkbeelden, getiteld ‘Arthur Lehning. Utopia als inspiratiebron’. Laatst verschenen publicaties van Lehning, samengesteld en ingeleid door zijn biografe Toke van Helmond: Spaans dagboek, Uitg. Huis Clos, 1997; Onder antiquaren, Stichting Ithaka, 1997; De tocht naar Ithaka, Meulenhoff, 1999.
|
|