Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 17
(1999)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
‘Vereert in haar die Trouw, zo zeldzaam op deeze aarde’Peter Altena
In 1789 verscheen in Antwerpen een boekje met de titel Debora en Barak. Volgens de ondertitel moesten Debora en Barak als ‘de waare vrienden van hun vaderland’ worden beschouwd. Het vaderlandslievende werkje verspreidde met het verzwijgen van de namen van auteur en uitgever enigszins de geur van illegaliteit. Het is een merkwaardig boekje, waarvan blijkens een recente romanbibliografie nog slechts één exemplaar bewaard is.Ga naar eind1 In dat unieke exemplaar, dat in de Nijmeegse Universiteitsbibliotheek berust, heeft een nijvere lezer al zijn twijfels en vermoedens over de identiteit van de auteur en van de vrouw, aan wie het boek is opgedragen is, met potlood vastgelegd. Over de Noord-Nederlandse identiteit van de auteur wist de lezer van weleer: ‘wsch. een fel patriotse predikant in ballingschap’. De patriotse signatuur van het Antwerpse boekje is inderdaad moeilijk te miskennen. Naar Antwerpen, de plaats van uitgave, hadden heel wat Nederlandse patriotten in de laatste maanden van 1787 de wijk genomen, toen na de Pruisische inval en Orangistische Bijltjesdagen de vaderlandse grond velen van hen te heet onder de voeten werd. Over die patriotten in Antwerpse ballingschap is niet heel veel bekend, maar zeker is dat ze zich organiseerden, dat ze kerkten en dat sommigen er schreven. Goede kans dus dat Debora en Barak uit de pen gevloeid was van een vluchteling, die in 1789 in geschrifte zijn wonden likte. Aan patriottisme en teleurstelling in Debora en Barak geen gebrek. Op de eerste pagina al roept de ‘Vaderlandminnende’ Barak vertwijfeld uit: ‘Israël heeft geene helden meer’. Heroïek lijkt hem eigenlijk ook misplaatst, omdat het ‘gekluisterd Vaderland de grootste Tijran van zig zelve’ is. Vol mismoedigheid laat Barak zijn boezemvriend weten: ‘Alle menschen zijn niet geschikt om zig tot het waar geluk te verheffen! - om waarlijk vrij te weezen!’ Na veel vijven, zessen en de woorden van de profetes Debora komt het toch nog goed als Barak zich bereid verklaart om de ‘Israëlitische Republiek’ metterdaad te verlossen van de tirannie. De geschiedenis van ‘bliksemflits’ Barak is ontleend aan het boek Richteren 4 en 5, maar onder de hand van de anonieme auteur onherkenbaar geactualiseerd. Om enkele redenen verdient Debora en Barak bijzondere aandacht. Zoals bekend spiegelden veel Nederlanders zich in de achttiende eeuw aan de geschiedenis van Israël uit het Oude Testament. Een zekere populariteit verwierf de visie volgens welke de geschiedenis van de Republiek het Israëlische model op de voet volgde en dus ook in de toekomst volgen zou.Ga naar eind2 De herschreven geschiedenis van Debora en Barak kan zo inzicht geven in de visie van gevluchte patriotten op de stand van patriotse zaken in 1789 en op de onmiddellijke toekomst: heroïek lag voor hen niet direct voor de hand, maar zij voedden de hoop dat op wat langere termijn de redding onafwendbaar was. Intrigerend is het boekje vooral, omdat de lezer van weleer, die met zijn potlood alle wetten van de bibliotheek schond en zijn naam wijselijk ongeschreven liet, aan latere lezers enkele vragen stelde. Wie was de schrijver van het boek? Het vage signalement van de schrijver van Debora en Barak - een predikant - hindert een vlotte ontmaskering van de anonymus, maar een poging kan een latere lezer tenminste wagen. Klemmender nog is de vraag naar de identiteit van de vrouw, aan wie het boek is opgedragen is en van wie nota bene een portret is bijgevoegd. De schrijvende lezer veronderstelde dat zíj de ‘moedige vriendin’ was die in 1787 of 1788 de auteur ‘met vrouw en kind’ redde. Van haar is met de gravure ‘door de fel patriotsche Waldorp’ een precies signalement beschikbaar. Of de naam die onder de gravure en boven het opdrachtvers prijkt - ‘Constantia’ - de echte naam van de redster in de nood is, moet worden afgewacht. Is die naam, zeker na Feiths Ferdinand en Constantia (1785), niet wat verliteratuurd? Is ‘Constan- | |
[pagina 46]
| |
Foto: UB Nijmegen.
tia’ niet een al te opvallende ‘speaking name’, voor iemand die trouw is in turbulente en onzekere tijden (‘inconstantia’)? | |
De schrijverDe vraag die het moeilijkst te beantwoorden leek, blijkt - zoals wel vaker - het eenvoudigst. De auteur van Debora en Barak is de patriotse veelschrijver Gerrit Paape (1752-1803), zoals hij onthulde in zijn in 1792 verschenen autobiografie Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap. Daarin biedt Paape een meticuleuze opgave van zijn gepubliceerde werken ‘van smaak’, om zo voor het aangezicht van zijn lezers te treden als een nijver schrijver en een waarheidslievend mens. Als een van zijn werken, geschreven in ballingschap, verschijnt daar Debora en Barak.Ga naar eind3 Voor de goede orde: Gerrit Paape was wel een fel patriot, maar bepaald geen predikant. In zijn satirische werk zou hij juist dominees fel over de hekel halen. Met de veronderstelling dat de schrijver predikant was, zat de schrijvende lezer er dus naast. Veel voorzichtiger, maar vasthoudender, was zijn gissen naar de identiteit van de reddende vriendin. Wat in potlood over haar te lezen is, was ontleend aan het opdrachtvers ‘Aan Constantia’: Gij, die, met heldenmoed,
De Vriendschap ten geval, gevaar en dood trotseerde.
En van mijn Gade en Zoon, daar dolle plundring' woedd'.
De vuigste wraakzugt weerde!
Zij zou dus de echtgenote en zoon van Paape bij de ommekeer in september 1787 gered hebben. Wat de plaats van handeling was, blijft in dit gedicht duister. Delft, de stad waar Paape geboren, opgegroeid en tot politieke wasdom was gekomen? Of Amsterdam, waar Paape ten tijde van de Pruisische inval in september 1787 verbleef? Die vraag wordt door de lezer die van het auteurschap van Paape niet op de hoogte was uiteraard niet gesteld. Hij wilde slechts weten: ‘wie was zij?’ Voor de beantwoording van die vraag lijkt het de aangewezen weg om in het werk van Gerrit Paape naar aanvullende gegevens te zoeken. | |
De opdrachtIn het oeuvre van Paape, dat zich door omvang, mystificatie (van anonimiteit tot het pseudoniem ‘Dr. Schasz M.D.’, waar ook anderen zich van bedienden), obscuriteit en zeldzaamheid van exemplaren moeilijk laat overzien, komt Constantia nog twee maal voor. In zijn Simson, het prestigieuze heldendicht in proza dat Paape in 1790 in Dordrecht bij Blussé publiceerde, gaat aan de eigenlijke tekst een opdracht vooraf. Die opdracht - ‘Aan de in het grootste gevaar getrouwste vriendin toegewyd’ - wordt vergezeld door een portret, waaronder de initialen M.C.V. prijken.Ga naar eind4 Vervaardigd is dat portretje door dezelfde J.G. Waldorp, die ook het portret bij Debora en Barak voor zijn rekening had genomen. Het is opvallend dat de stof voor Simson - net als die voor Debora en Barak - geput werd uit het boek Richteren. Paape vond in dat bijbelboek naast Job kennelijk een tweede ‘livre de chevet’. In de Bossche almanak voor 't schrikkeljaar 1796, die Paape in 1795 in het bevrijde vaderland redigeerde, bevindt zich het gedicht ‘Op de Beeltenis van Magdalena’.Ga naar eind5 Daarin treedt een heldin naar voren met een andere voornaam, maar met globaal dezelfde verdiensten: In 't barren van 't gevaar, toen Moord- en Plunderzugt,
Het stille Delft beroerde, en myn Gezin deed beeven;
Toen alles siddrend week, met overylde vlugt,
Is dees myne Egtgenoote en Zoon getrouw gebleeven:
In dat verschriklyk uur, toen niemand vrienden had,
Dorst Deeze, als een Vriendin, voor myn Belang zig waagen:
Zou van die Trouw, die Deugd, myn Vaderlyke stad
Myn dierbaar Vaderland niet steeds geheugnis draagen?
Constantia, die klassieke trouw en loyaliteit verbeeldt, blijkt plots uiterst nieuwtestamentisch Magdalena te heten, maar de gedachte aan ‘speaking names’ wordt verdreven door de initialen M.C.V., volgens welke de combinatie van Magdalena en Constantia mogelijk blijkt. Steun vindt die gedachte in de correspondentie die Paape | |
[pagina 47]
| |
Foto: UB Leiden.
in ballingschap onderhield met het Leidse dichtgenootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen. Het genootschap met de zo sterk patriotse sympathieën had na de Pruisische interventie en daaropvolgende patriotse exodus aan werkzaamheid en vermogen ingeboet, omdat veel leden in ballingschap niet aan de verplichtingen konden voldoen. In de jaarlijkse vergaderingen probeerden de bestuursleden er de moed in te houden door hoog op te geven over de correspondentie met de afwezige leden. In 1790 beroemde het Leidse ‘Kunstchoor’ zich in het openbaar op de ‘goede verstandhouding’ met Gerrit Paape, die sedert de ‘Omwenteling’ ‘naar Braband geweeken’ was en daar vandaan zijn ‘werken van vernuft en smaek’ zond. Er was één presentje van Paape dat bijzondere vermelding in de Handelingen verdiende:Ga naar eind6 ‘de Beeldtenis eener Delftsche jonge Jufvrouw Magdalena Constantia Verhaast, die, in de aeklige tijden van Plundering en Oproer, zijne Huisvrouw Maria van Schie, op den Zangberg ook niet onbekend, benevens hun eenig Kind, der woede van 't gepeupel onttrok, en welke Beeldtenis, met een eigenhandig Bijschrift van den Heer Paape voorzien, in de bijzondere Vergaderkamer van Bestuurders eene gevoeglijke plaets is gegeeven.’ De dappere vriendin, die in Delft de vrouw en de anderhalf jaar oude zoon van de schrijver wist te redden, heeft nu een naam. Het behoeft geen betoog dat aan haar Debora en Barak en Simson zijn opgedragen en dat zij de ‘Magdalena’ uit de almanak is. Haar is de schrijver dank verschuldigd. Dankbaarheid zet in dedicaties bij literaire en andere werken doorgaans de toon. In een opdracht wordt de mecenas dan eer bewezen, uit dank voor verkregen gunsten of op hoop van zegen. Het publieke karakter van het eerbewijs verleent de dankbaarheid een zekere luidruchtigheid, maar gunt daarbij de vereerde de (kleine) kans op eeuwige roem. Gunsten vergaan, maar de dankbaarheid op papier blijft bestaan. De ambitie om Magdalena Constantia als heldin van de nieuwe tijd te vereeuwigen, klinkt door in dat wat Paape over haar schreef. In de opdracht bij Debora en Barak is dat nog niet zo sterk. Uiteraard wordt zij in krachtige termen bedankt, maar haar voorbeeld wijst slechts de weg van 's schrijvers ‘Vriendschapsmin’. Sterker nog: zij mag, zo wenst de schrijver, een voorbeeld nemen aan de titelheldin Debora. In de opdracht bij Simson wordt in vage bewoordingen de trouwe vriendin dank gezegd. Pas in het gedicht ‘Op de Beeltenis van Magdalena’ wordt de exemplarische betekenis sterk verwoord, waar de beschouwer van de ‘Beeltenis’ die tevens lezer is, wordt toegesproken: Ja - gy, die dit Beeld van Magdalena ziet,
Vereert in haar die Trouw, zo zeldzaam op deeze aarde:
Toen 't Vaderland me ontviel, bezweek haar vriendschap niet,
Schoon die gedugte val alomme doodschrik baarde.
Ik geef u hier 't gelaat, dier Schoone, dier Vriendin:
Laat mijne Erkentenis tot voordeel u verstrekken.
Wilt gy gelukkig zyn? Volgt dan haar Vriendschapsmin.
Gy leest den loon daar voor uit haar vernoegde trekken.
Het is treffend dat haar exemplarische functie hier zo sterk verbonden is met het portret, dat in de almanak overigens ontbreekt. Dat portret was vermoedelijk het door Waldorp vervaardigde portret, dat in Debora en Barak opgenomen werd en dat aan het Leidse dichtgenootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen werd gezonden. In dit verband is het misschien goed erop te wijzen dat zich in die ballingschapsjaren een zekere portretteerdrift van Paape meester maakte. Van 1788 dateert het portret dat M. de Sallieth van Paape vervaardigde, in 1792 vereeuwigde hij zelf zijn vrouw en zoon als ‘de familje van den schrijver’ op de titelpagina van zijn autobiografie. Alsof hij zichzelf en zijn gezin zichtbaar wilde maken in de periode van ‘onderduik’. Ook Magdalena Constantia moest zichtbaar gemaakt worden, als heldin in jaren dat het ‘gekluisterd Vaderland de grootste Tijran van zig zelve’ was. De kans op vereeuwiging leek het grootst in Leiden, waar het daar gevestigd dichtgenootschap sedert jaren waakte over het pantheon van de Nederlandse literatuur. Aan Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen was in 1772 door aankoop het beheer toegevallen van het ‘Pan Poeticon Batavum’: een kabinet met honderden laatjes, waarin | |
[pagina 48]
| |
afbeeldingen van beroemde Nederlandse dichters lagen, zoals die door Arnoud van Halen geschilderd en nadien aangevuld waren. Bijschriften, waarvan sommige wel erg onbenullig, trachtten de betekenis van de geportretteerden voor de Nederlandse literatuur in enkele dichtregels te vangen. Het ‘Pan Poeticon Batavum’ bood in zekere zin zicht op de canon van de Nederlandse letteren. Het was er overigens wel dringen, want in 1772 telde het ‘Pan’ al 327 portretten en nadat het genootschap met een publicatie de roem van de collectie had verbreid, raakten de laatjes steeds voller.Ga naar eind7 In 1790 waren die laatjes kennelijk zo vol, dat het nauwelijks nog eervol was om daarin opgeborgen te worden. Paape werd verzekerd dat Magdalena ‘eene gevoeglijke plaets’ kreeg in de ‘bijzondere Vergaderkamer van Bestuurders’. Of dat de nederige ‘onderlade’ was, waarin in 1793 het portret van de knecht van het genootschap na 25 jaar trouwe dienst werd bewaard, vermelden de Handelingen niet. Gelegenheid om dat na te gaan is er niet meer, omdat het overvolle ‘Pan’ bij de buskruitramp in 1807 verloren ging.Ga naar eind8
Na 1795 staakte Paape zijn pogingen tot vereeuwiging van Magdalena Constantia. Intussen had de schrijver zelf (kortstondig) de heldenstatus bereikt: in datzelfde 1795 verscheen het portret van Paape in de ‘Verzameling van Afbeeldingen van Nederlandsche Mannen; beroemd geworden wegens hunne Moed en Burgerliefde in de jongstledene Beroerten’, de galerij van revolutiehelden die als ‘Vaderlandsche Chocolaad’ bekendheid genoot.Ga naar eind9 In dankbaarheid was hij waarachtig niet tekortgeschoten. Bovendien: het was toch gelukt om haar in de vergaderkamer van het Leidse genootschap te laten hangen als heldin? | |
Magdalena Constantia VerhaastDe echte Magdalena Constantia Verhaast, die op 19 maart 1761 in de Nieuwe Kerk van Delft gedoopt was als Magdalena,Ga naar eind10 leefde voort. In 1800 trouwde ze - ‘gereformeerd, oud 37 jaren’ - in Amsterdam als Magdalena Constantia met de Haarlemmer Jan Bosch.Ga naar eind11 Ze stierf op 23 juni 1827, om 7 uur in de vooravond, in haar huis aan de ‘Egelantiersgragt no 73’ te Amsterdam op 66-jarige leeftijd als Magdalena Verhaast. Er wordt gemeld dat ze in Delft geboren en met Jan Bosch gehuwd was. In de Amsterdamse overlijdensakte staat er wat droef bij: ‘verder niets bekend’.Ga naar eind12 Dankzij Gerrit Paape ligt dat nu wat anders. Onduidelijk is of Magdalena Constantia in die jaren op de hoogte was van haar kleine roem in het werk van Paape en in de Leidse vergaderkamer. Misschien mag in de namen die haar bij doop, huwelijk en overlijden gegeven werden een aanwijzing worden gevonden. Zij werd gedoopt en als overledene ingeschreven als Magdalena, terwijl ze in 1800 trouwde als Magdalena Constantia. Mogelijk zien we hier wat we willen zien, maar is het denkbaar dat de tweede naam Constantia haar gegund werd door de dankbare Gerrit Paape en dat zij zich enige jaren daarmee tooide? In 1827 was de heldendaad bijna veertig jaar oud, haar portret was twintig jaar geleden in Leiden verbrand en de man die op haar vereeuwiging had aangedrongen, was in 1803 overleden. Wie noemde Magdalena in 1827 nog Constantia? Als de heldin Magdalena Constantia komt zij in deze bijdrage even tot leven. Of dit de lezer die in het Nijmeegse exemplaar van Debora en Barak blijkens zijn inscriptie dringend weten wilde wie zij was, voldoet? Intussen wordt die anonieme lezer hartelijk bedankt, omdat het zijn vraag was die deze lezer op het spoor zette. |
|