Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 17(1999)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Hoe het opent, en doorgaat te openen Maria van Daalen Aan de rand van het lichaam is de doorgang in dat wat glanst, in het vertelde. Even goed ken ik hoe het eeuwige verlangen zich een weg baant in mijn lichaam en leven en hoe het als vanzelf smelt random dit je geslacht. Je brengt twee vingers in met beven- de beweging, ik lig open en bezit vrijwel alles dat ik ben, dat je opent en eet, van mij is de adem, ik bid je ‘ga door’, ‘wie achter is moet doorgaan’, hopen witte zwarte zwanen vliegen overlangs het beeld in, de richting is waar we lopen, is een gezang van veren, een sneeuw bijkans van als je je ogen stijf dicht doet, je sluit mij in, de warmte van je hand drukt dansend het gat in mijn handpalm, gekruisigd, ik uit klanken die van voor de spraak bestaan, cirkel rondom betekenis als de twee duide- lijk jagende valken, die, zeg ik eerlijk, ons volgden van boomtop tot boomtop, altijd schreeuwend tussen beide, vrouwtje en tersel, maar de zandweg in Balloo boog af terwijl wij elkaar aarzelend de woorden in de mond legden en wezen, ‘weet je’, ‘afgeleid door je geur boog ik me, om je te vinden, over je lichaam, tegen de stam van een droge boom’, pijnhout vol naalden, en de wind [pagina 39] [p. 39] opende een deur in de nacht, de mannen- geur die mij vult en in stoten niet vooruit komt, maar breder wordt totdat alle wanden wijken, in de kieren verschieten duizend sterren, ‘doe een wens voordat het voorbij is’, ik kan kussen wat aanwezig is, de huid aanraken, je telkens opnieuw ‘die jij is’ benoemen, omdat ik inadem, alvast een stem ben en mijn geur zich hecht, belijdenis van een verbinding totdat je je wast en mij vergeet, een dag lang, dagen, en nachten later kom je mij tegen zoals je past en je aantrekt - er is dit helder wachten, tintelend tegen de sneeuw die onderweg je zicht belemmert, je rijdt naar huis, zachter worden de lijnen, de lichten schuiven weg over je gezicht, de duisternis tussen twee stiltes wordt groter, kijk maar, en slechter zicht, zo raakt het vertrek vertraagd, de lussen van het gesprek buigen naar buiten en gaan voor elkaar opzij, als ik de laatste kus met mijn vingers op je voorhoofd druk, de maan verdwijnt in de mist en ik herken mijn stem niet meer op je gsm, je dan toestaan om in de verte te verdwijnen, bestemming onbekend, de deur blijft open, ik ben er bijna, als altijd zit verlangen klem. Geschreven bij het bronzen beeld Poort van Noud de Wolf. Vorige Volgende