Stofomslag van de Zweedse vertaling van De Kapellekensbaan. Ontwerp Christer Jonson.
De Kapellekensbaan uit 1953 en
Zomer te Ter-Muren van 1956. Het al in 1944 begonnen tweeluik is zijn meest opvallende en experimentele werk. Het maakte bij verschijnen reacties los, die lopen van ‘chaotisch’, ‘miserabilistisch’, ‘nihilistisch’, tot aan hoge waardering, afhankelijk van het kamp waaruit de recensies afkomstig waren. Die controversiële reacties riepen de romans op omdat Boon erin brak met de traditionele romanvorm, een roman met een duidelijk begin, een climax en een positieve of negatieve ontknoping. Geen romans dus met een duidelijke en eenduidige verhaallijn. In zijn artikel ‘Wapenbroeders: satire en zelfportret’, opgenomen in
Restant 17 (1989) geeft Paul de Wispelaere van Boons romanopvatting de volgende kenmerken:
‘ten eerste moest de romanschrijver een werkelijkheidsgetrouw en genadeloos beeld ophangen van zijn eigen tijd en maatschappij, en bij uitbreiding een beeld van de gehele wereld, dat zodoende universeel werd;
ten tweede moest hij zijn geïntendeerde lezers, dat is het volk, met dat beeld een kritische spiegel voorhouden waarin ze hun evenbeeld zouden herkennen;
ten derde moest hij, de schrijver, volledig zichzelf geven, dat wil zeggen het maatschappijbeeld moest tevens een zelfportret van de schrijver opleveren.
In ideologisch of levensbeschouwelijk opzicht tenslotte zijn het illusieloze romans waarin de droom van een betere wereld onafwendbaar ten onder gaat, om de zo eenvoudige als fatale reden dat de mensen die die droom zouden moeten realiseren daarvoor te dom, te egoïstisch en te kortzichtig zijn.’
Boon had zijn lezers van te voren gewaarschuwd: de roman zou de op- en neergang van het socialisme beschrijven, meldde hij in de inleiding, maar:
‘de hemel beware er ons voor moest het niet méér zijn dan dat: het is een plas, een zee, een chaos: het is het boek van al wat er op de kapellekensbaan te horen en te zien viel, van tjaar 1800-en-zoveel tot op deze dag.’ Waarom schreef Boon zo'n ‘chaotische’ roman? Vóór De Kapellekensbaan had hij wel al wat geëxperimenteerd met het genre, maar nog niet zo vergaand als hier. In feite was Boon ontevreden over de conventionele romanproductie, waarin doorgaans alleen maar een verhaal verteld wordt en waarin personages worden opgevoerd die zich ter wille van die traditionele romanstructuur hebben te ontwikkelen volgens een vast patroon, ongeacht wat de schepper van die personages intussen overkomt of voelt. Een dergelijke werkwijze vond Boon onwaarachtig en gekunsteld. Daarom verkoos hij een vorm waarin de auteur niet alleen zijn personages laat zien als de poppen waarvan hijzelf de touwtjes in handen heeft, maar waarin hij zich tevens als schrijver rechtstreeks kan uiten over die personages, over de roman die hij aan het schrijven is, en over zichzelf als personage. In De Kapellekensbaan laat hij zijn alter ego Johan Janssens die doelstelling als volgt formuleren:
‘als gij het door de kantieke schoolmeester opgesomde wilt opnieuw zeggen, dan zult ge een andere vorm moeten zoeken, maar dewelke? b.v.b. een roman waarin ge alles holderdebolder uitkeert, kwak, gelijk een kuip mortel die van een stalling valt, + ernaast en erbij uw aarzelingen en twijfels omtrent het doel en nut van de roman, + daarbij en daarenboven iets dat ge zoudt kunnen noemen de reis van nihilisme naar realisme - weg en weer, 3de klas - want vandaag is er nog hoop dat de wereld iets wordt maar morgen wordt die hoop terug de bodem ingeslagen en daarnaast zoudt ge nog kunnen randbemerkingen geven, plotse invallen, nutteloze omschrijvingen, gekapseerde erotische dromen en zelfs dagbladknipsels...
Het is te zeggen iets gelijk wij nu doen, zegt ge ... en johan janssens, de kantieke schoolmeester en mossieu colson van tminnesterie kijken u met open mond aan.’ In Johan Janssens en in het gij-personage is de auteur Boon in zijn beslommeringen en overdenkingen dan ook bijna van dag tot dag te volgen. Intussen wordt in het begin van De Kapellekensbaan bij monde van de kantieke schoolmeester nog een andere opvallende uitspraak gedaan over het schrijven van de roman:
‘naar het mij toeschijnt hebt ge daar boven op uw zolder over uw papieren gebogen gehangen om over onze wereld-van-vandaag te schrijven, en ik die al zoveel boeken mis-verstaan heb, weet dat al wat er te zeggen valt reeds gezegd is geweest [...].’
En ten bewijze daarvan draagt de kantieke schoolmeester de namen aan van een groot aantal figuren uit de wereld-literatuur die Boon hierin zouden zijn voorgegaan, zoals Prediker, Goethe, Shakespeare, Laotse, Dostojewski, Proust, Céline, Lenin, Zola, Thomas à Kempis, Miller en Boon zelf met zijn eerdere roman De voorstad groeit. Daarop reageert de schrijver met:
‘het is mogelijk dat het onmogelijk is om iets nieuwer en juister te zeggen, maar over al het geschrevene daalt het stof der tijden neer, en ik peins daarom dat het goed is als er om de 10 jaar een andere een kruis trekt over al die oude dingen, en de wereld-van-vandaag opnieuw uitspreekt met andere woorden.’