Tussen Zwolle en Kampen
Er zouden zo'n elfduizend Middelnederlandse handschriften zijn overleverd. Die schatting komt uit de koker van een van de grondleggers middeleeuwse handschriftenkunde, Willem de Vreese. Ze is sindsdien vele halen herhaald zonder dat iemand opnieuw aan het tellen is geslagen, al zouden daar redenen genoeg voor zijn. Maar zelfs als er nogal wat minder zouden zijn, zoals ik vermoed, dan is het toch bij elk nieuw opduikend handschrift weer de vraag of dit stuk een plaats verdient in een openbare verzameling.
Op het eerste gezicht leek het handschrift dat de erven Tholen uit Den Haag mij in december 1994 ter expertise voorlegden niet zo opwindend. Het was een op het oog goed verzorgd Middelnederlands gebedenboek van omstreeks 1490, van klein formaat (140:105 mm), met in totaal 207 bladen. Het handschrift had een nieuwe band in middeleeuwse trant vervaardigd door de zusters Norbertinessen van Catharinadal in Oosterhout. Die zal vast wel een getrouwe imitatie zijn van de oorspronkelijke band, zoals de zusters in het handschrift aantekenden, maar een historische waarde kan er uiteraard niet aan worden toegeschreven.
Van meer belang is de boekversiering. Het boek opent met de bekende Hondert artikelen op de Passie van Henricus Suso en die tekst kreeg een kleine historische initiaal waarin een voorstelling van Christus in Gethsemane met een aan drie zijden geschilderde rand, afgewerkt met de pen (afb. 1). De andere initialen van hoog niveau zijn uitgevoerd in bladgoud tegen een geschilderde achtergrond; ze kregen een extra accent door een halfomsluitende randversiering, die vanuit het midden van de buitenmarge is opgebouwd met de pen en afgewerkt met motiefjes in goud en naturalistische sierelementen in kleur (afb. 2). De initialen van lager niveau, alle in blauw, zijn gevuld met rood penwerk met uitlopers in de marge, van een type dat wel meer in Oost-Nederlandse handschriften wordt aangetroffen.
Voor kenners levert de hele versiering weinig problemen op sinds Lydia Wierda die in haar Sarijs-handschriften (Zwolle 1995) minitieus heeft geïnventariseerd en geklasseerd. De gehistorieerde initiaal komt beter voor in hs. Cambridge, UL Add. 4103, bij Wierda afb. 29; ook het penwerk en de geschilderde randen zijn daar terug te vinden (vgl. vooral pl. 6, 8). De conclusie is duidelijk. Ook dit Suso-handschrift kan worden toegeschreven aan het zeer productieve atelier dat Wierda in het Arme Frater- of Klerkenhuis in Zwolle lokaliseerde. Dat is bepaald geen reden om ook dit boekje naar de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te halen. Leiden bezit immers al vijf andere handschriften die tot de Zwolse groep zijn te rekenen, waarvan vier in het bezit van Letterkunde.
Toch zijn er verschillende redenen om nog eens beter naar het boekje te kijken. Daar is allereerst een aantekening die mogelijk op de eerste gebruiker teruggaat:
Dit boeck hoert toe suster bye sals toe campen op den oert, in sante michiels hus (afb. 3). Het handschrift hoorde dus thuis in St. Michiels in
Kampen, een klooster dat in de veertiende eeuw als begijnhof begonnen is om in
Foto: UB Leiden.