Montse Hettema omstreeks 1830: ‘Frisesk and Fri’. Anonieme lithografie. Foto: Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum, Leeuwarden.
echter: de Hoge Raad van Adel had allang spijt van haar positieve advies uit 1815 en liet zich niet nog eens in de luren leggen. Hettema troostte zich met het denkbeeld dat de op Friese vrijheid teruggaande status van jonker eigenlijk hoger was aan te slaan dan een door de koning te verlenen titel. Wel lukte het hem zich in 1838 nog eens officieel te laten adopteren door Anna Maria de Haan, weduwe van een ver familielid. Verondersteld is dat hij zodoende successierechten wilde omzeilen. Dat hij zich nadien consequent
De Haan Hettema noemde en zijn zonen zelfs als
Van Albada de Haan Hettema door het leven gingen, wijst toch ook nog op iets anders. Mogelijkheden tot verdere maatschappelijke opgang zocht Hettema aanvankelijk vooral in de politiek, echter zonder het gewenste resultaat. Wel had hij tien jaar lang zitting in de Provinciale Staten van Friesland, maar uit de daaruit voortvloeiende functie van militiecommissaris werd hij in 1830 om onbekende redenen ontslagen. Zijn aan de gouverneur (Stichtse adel) gerichte, dreigende protestbrief - ‘weet dan dat gij te doen zult hebben met eene Frieschen Edelman, die voor geene Utrechtschen Baron vervaard is’ - maakte de zaak er vast niet beter op. Herhaalde pogingen om gedeputeerde te worden dan wel opnieuw een statenzetel te verwerven, resulteerden keer op keer in slechts één enkele stem (vermoedelijk zijn eigen) te zijnen gunste. Vanaf de zijlijn schreef hij nog wel een pamflet over het stemrecht (1840) en een ontwerp voor een nieuwe grondwet (1844); wie immers, afgezien van Thorbecke misschien, had dat anders moeten doen?
Na het failliet van zijn politieke loopbaan begon Hettema aan zijn publicistische. De eerste schreden op dat pad betroffen de orthografie van het Fries. Omdat de in omloop zijnde spellingen tevens standpunten weerspiegelden omtrent de klank- en vormleer waarin het Fries zou moeten herleven, hield het onderwerp de vroege beoefenaars van de Nieuwfriese letterkunde sterk bezig. Een aantal van hen, veelal afkomstig uit de kring rond de Franeker professor Everwinus Wassenbergh, nam bij voorkeur het archaïsche Middelfries van de Renaissancedichter Gysbert Japicx tot norm. Anderen, de moderne taalkundige Joast Hiddes Halbertsma voorop, baseerden zich liever op het eigentijdse, daadwerkelijk gebruikte en organisch ontwikkelde ‘Landfries’, zonder overigens te pretenderen dat een daarop gebaseerde spelling alle nuances van de uitspraak zou kunnen weergeven: ‘Leest zoo als gij spreekt, en niet zoo als er staat!’
Hun opponent Hettema achtte beide opvattingen een knieval voor de corrumperende werking die van het Nederlands uitgegaan was en een schending van de integriteit van een in beginsel superieure taal: ‘Het Friesch moet met geene Hollandsche letteren en teekens, maar met deszelfs eigene en oorspronkelijke geschreven worden.’ Vanaf begin 1830 zou hij erop blijven hameren dat men de zo authentieke spelling, klank- en vormleer van het Oudfries diende na te volgen. Praktische bezwaren waren er niet: de uitspraak was namelijk al die eeuwen door niet noemenswaard veranderd! Hoe onzinnig ook, Hettema's opvattingen vonden weerklank in de kring van het hyperromantische tijdschrift Iduna, met als gevolg dat van de Gysbert-, de Halbertsma- en de Iduna-spelling merkwaardigerwijs de laatste twee elkaar het langst - te lang - beconcurreerden. Poog de volgende proeve van Hettema's eigen hand te lezen, en u begrijpt ook als niet-Friestalige waarom nuchterder tijdgenoten zich al vrolijk maakten over de door hem gepropageerde spelling, met haar fossiele naamvalsuitgangen maar zonder enige aanduiding van de diftongen die het Nieuwfries zo zangerig maken:
Skame navt, o alda Fris'! juw' aldrem tál tó scriwen,
Mith-á selva Bókstaf' rekk' fon hiarem ér e-brukad;
Thet, fen én frámd' de tál, ther navt ne in mi bliwen:
Us Bókstaf' ring is gód, inna alda bókem bókad.
Veel van wat Hettema verder publiceerde, moest zijn gelijk in dezen ondersteunen. Een titel als Beknopte handleiding, om de oude Friesche taal, voor zoo verre zij in handschriften en in oude drukken nog bestaat, gemakkelijk te lezen en te verstaan, hoofdzakelijk voor diegenen, welke eenige kennis der tegenwoordige land-Friesche taal hebben uit 1830 spreekt voor zich. Van de Frisisk Sproglære van Rasmus Rask, waaraan hij zijn taalkundige ideeën ontleend had, publiceerde hij in 1832 een vertaling, zij het ‘met eenige veranderingen’, want ook de inzichten van de Deense filoloog achtte hij voor verbetering vatbaar. Voorts gaf hij, weglatend wat hij niet ontcijferen kon, de wetsteksten waarin het Oudfries overgeleverd is uit in Het Emsiger landregt (1830), Jurisprudentia Frisica (1834-'35), Het Fivelingoër en Oldampster landregt (1841) en Oude Friesche wetten (1846-'51).
Talrijk zijn Hettema's publicaties gewijd aan Friese ge-