Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 12
(1994)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermdDe overblijfselen van een vrouwelijk dichterschapGa naar eind*Tesselschade Roemers (1594-1649) bleef altijd in de schaduw van haar rijmende vader Roemer Visscher en haar dichtende vrienden P.C. Hooft en Constantijn Huygens. Haar eigen poëzie stond centraal op de studiedag vrouwengeschiedenis die op 4 november door de vakgroep Nederlands van de Leidse universiteit georganiseerd werd. Pieter Obbema nam bij die gelegenheid namens de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een pas ontdekt afschrift van een van Tesselschades gedichten in ontvangst.
Het huis van haar vader, de Amsterdamse graanhandelaar Roemer Visscher, was een vrijplaats voor verlichte geesten. ‘ 't Zalig Roemers huis, wiens vloer betreden wordt, wiens dorpel is gesleten, van schilders, kunstenaars, van zangers en poëten’, dichtte Joost van den Vondel. Ze maakte er kennis met de muzen van kunst en wetenschap. Ze leerde er denken en schrijven en dichten. Ze groeide er op tot een begaafde vrouw die bewonderd werd om de spiritualiteit van haar ideeën. Het is dit jaar precies vier eeuwen geleden dat Maria Tesselschade Roemers Visscher, zoals ze voluit heet, in het huis van haar vader geboren werd. | |
VrouwengeschiedenisWe weten weinig over Tesselschade Roemers. We weten dat haar ouders haar Tesselschade noemden om de averij te gedenken die Roemer Visschers schepen in december 1593 opliepen tijdens een verwoestende winterstorm bij het eiland Texel. We weten dat ze getrouwd is geweest met een zeeofficier, dat ze gedichten schreef en dat ze correspondeerde met befaamde zeventiende-eeuwse denkers en dichters als Hooft, Huygens en Barlaeus. Verdere getuigenissen van haar bestaan zijn er nooit geweest, of in de loop der tijd verdwenen. ‘Het is een lot dat veel vrouwen in de geschiedenis getroffen heeft’, vertelt Olga van Marion, die als onderzoeker verbonden is aan de vakgroep Nederlands en die tijdens de studiedag vrouwengeschiedenis op 4 november over Tesselschade Roemers sprak. ‘Als we al iets over het leven en werk van vrouwen te weten kunnen komen, dan moeten we ons vaak baseren op documenten die alleen bewaard zijn gebleven omdat mannen er een belangrijke rol in spelen. We mogen dus eigenlijk van geluk spreken dat Tesselschade een bekende vader en beroemde vrienden had, want anders was ze na haar dood in 1649 onmiddellijk vergeten.’ Van Marion verzorgde samen met A. Agnes Sneller (en met hulp van Netty van Megen) De gedichten van Tesselschade Roemers, een geannoteerde verzamelbundel die tijdens de studiedag vrouwengeschiedenis gepresenteerd werd. Van Marion: ‘Roemers' gedichten zijn tijdens haar leven nooit gebundeld en slechts in bloemlezingen gedrukt. Haar poëzie werd door tijdgenoten weliswaar zeer | |
[pagina 31]
| |
gewaardeerd, maar een uitgever heeft ze voor haar verzameld werk niet kunnen vinden. En niet willen vinden waarschijnlijk, want het was in de zeventiende eeuw ongebruikelijk dat vrouwen zelfstandig publiceerden. Als gevolg hiervan is er maar heel weinig literair werk van Roemers overgeleverd. Ze heeft bij voorbeeld, zo blijkt uit haar brieven, jarenlang gewerkt aan vertalingen van buitenlandse meesterwerken. Daar is tot op heden alleen een klein fragment van teruggevonden. En ze moet ook een indrukwekkende hoeveelheid poëzie hebben geschreven. Daarvan zijn - het is eigenlijk een grote schande - maar zo'n dertig gedichten bewaard gebleven.’ | |
KloosterordeVan Marion en Sneller zijn voor het samenstellen van de bundel maanden op zoek geweest naar de overblijfselen van Roemers' dichterschap. Ze lazen kladversies, eerste opzetjes in Roemers' eigen handschrift, in de brieven die de dichteres aan haar vrienden schreef. Ze bekeken dichtregels van Roemers die door dezelfde vrienden, kennelijk uit oprechte bewondering, op aantekenvellen en in manuscripten zijn overgeschreven. Van Marion, enthousiast: ‘Op een gegeven moment lazen we een artikel uit 1952 waarin de auteur melding maakte van een handschrift met twee gedichten van Tesselschade Roemers waarvan er één in geen enkele vorm bekend was. Hij had het velletje gevonden in een pastorie te Zierikzee. Onduidelijk was toen nog of het hier om haar eigen handschrift ging of om dat van iemand anders. Het gedicht was intussen weer zoek geraakt, maar door de hulp van de geestelijke dr. C. Rademaker uit Zierikzee kon worden achterhaald dat het handschrift zich mogelijk bevond in het Provincialaat Minderbroeders Kapucijnen in Den Bosch. We hebben het daar inderdaad gevonden, bij pater Julius.’ De tocht naar Den Bosch - gewapend met fototoestel, lichtgevoelige lens en statief - werd een succes. Weliswaar bleek het gedicht door een onbekende te zijn afgeschreven, maar het ging hier toch onmiskenbaar om oorspronkelijk werk van Tesselschade Roemers, en wat nog mooier was: de Bossche paters en de Zierikzeese broeders bleken bereid het zeventiende-eeuwse handschrift af te staan. Van Marion: ‘Het is heel chauvinistisch van ons hoor, maar we wilden gewoon graag dat het naar Leiden zou komen. We zijn er dan ook trots op dat een afgevaardigde uit Zierikzee het tijdens de studiedag vrouwengeschiedenis aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, vertegenwoordigd door Pieter Obbema, heeft overdragen, en dat het voortaan voor iedereen toegankelijk zal zijn in de universiteitsbibliotheek.’ | |
MinvadersHet belang van handschriften als het nieuw verworven Zierikzeese is volgens Van Marion enorm. ‘Zulke handschriften zijn de meest oorspronkelijke bronnen waarop we kunnen teruggrijpen. In het geval van Tesselschade Roemers tonen ze aan, dat de gedichten die negentiendeen vroeg-twintigste-eeuwse onderzoekers ons in hun artikelen voorschotelen, vaak corrupt zijn: er zijn fouten gemaakt bij het transcriberen van het handschrift, of - wat erger is - er zijn veranderingen in aangebracht. De wijzigingen die Roemers' zeventiende-eeuwse vrienden aan haar voorstelden, zijn door die onderzoekers vaak klakkeloos overgenomen. Alsof een wijziging van Hooft of Huygens per definitie een verbetering inhield!’ Door het simpelweg nauwkeurig bestuderen van de handschriften ontdekten Van Marion en Sneller enkele varianten die door eerdere onderzoekers systematisch over het hoofd zijn gezien. Opmerkelijk bleek vooral het zogenoemde ‘schoncken-gedicht’. Van Marion: ‘P.C. Hooft heeft eens een sonnet geschreven waarvan de eerste regel eindigt op het woord “schoncken”, beenderen dus. Dat sonnet heeft verschillende dichters geïnspireerd om sonnetten te schrijven met dezelfde rijmwoorden als Hooft had gebruikt. Je moet zoiets zien als een intellectueel spel waarmee ze zichzelf en elkaar vermaakten.’ Het schoncken-gedicht dat Tesselschade Roemers maakte, is een eerbetoon aan grote kunstenaars als Hooft en Huygens. Ze stelt zichzelf erin voor als een zuigeling, die is gevoed en gevormd door haar grote voorbeelden. ‘Moetblazers van 't luckich Nederlant’ noemt ze de beide dichters, althans: zo staat het in de editie van haar werk die in 1918 werd gepubliceerd. Uit de brief van Roemers waarin het gedicht is overgeleverd, blijkt echter dat het Constantijn Huygens was die het woord ‘moetblazers’ Hoewel ick noijt en sooch pit wt der Leeuwen schoncken,
Soo voel ick evenwel mijn geesten werden rap,
Gemoedicht door u Rijm, hun krachten stellen schrap
Om weer te krijgen 'tgeen in luijheijt was versoncken.
U suijglinck als vermindt lagh overstallich droncken
In weeldens vette schoot, En sooch het suchtich sap
Wt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschap
Wt blusten met hun vier als water uwe voncken.
Noch hielt ghij d'overhant, dies stel jck u gedicht
Veer boven helterij Ten oorloch affgericht.
Die dwingen met gewelt, ghij met beleefde seeden.
Minvaders alle beij van 't luckich Nederlant
Al wat van voeten weet moet dansen nae u Trant,
En wel getroffen galm op sleutel van de Reeden.
heeft ingevoerd. Aanvankelijk stond er, beweerden neerlandici van het eerste uur, ‘mijn vaders’, maar dat was, zo meende men, geheel terecht door Huygens doorgestreept en verbeterd. ‘Als je die brief tegen het licht houdt, kun je onder de doorhaling gemakkelijk zien dat Tesselschade Roemers zelf minvaders geschreven heeft. Een neologisme dus, verwijzend naar de “min”, de vrouw die de kinderen verzorgde een zoogde, en fraai passend in het beeld van de zuigeling en haar opvoeders. Het is prachtige poëzie, die in geen enkel opzicht onderdoet voor die van haar vakbroeders.’ | |
[pagina 32]
| |
JuweeltjesDoor Roemers' werk van paternalistische ballast te ontdoen hopen Van Marion en Sneller recht te doen aan haar literaire nalatenschap. Van Marion: ‘Het is natuurlijk hachelijk om een oordeel over Roemers' oeuvre uit te spreken op basis van een handvol gedichten, maar er zijn zeker een paar juweeltjes onder die de aandacht verdienen van een groter publiek.’ De hernieuwde belangstelling voor Roemers kan er bovendien voor zorgen dat er in archieven en op zolders gezocht zal worden naar verloren gewaande gedichten die ons beeld van de schrijfster completer maken. Pas dan kan Tesselschade Roemers het huis van haar vader definitief achter zich dichttrekken en een eigen leven beginnen in de geschiedenis. Annette Portegies Foto: Olga van Marion
|
|