Veertig jaar
Bestuursleden plegen te komen en te gaan en daarom is het belangrijk dat er, om wat voor soort club het ook gaat, enige constante factoren zijn. In dat opzicht heeft de Maatschappij het wel bijzonder getroffen, want dit jaar gedenkt de heer D. Braggaar het heugelijke feit dat hij al weer veertig jaar lang de administratie verzorgt. Wie met enige regelmaat het financiële gedeelte van de stukken voor de jaarvergaderingen heeft bestudeerd, zal begrijpen dat dit beslist geen sinecure is. Het innen van de jaarlijkse contributie - inclusief het aanmanen van de tragen onder ons (en dat zijn er niet weinig!), het betalen van de vele boekenrekeningen voor de bibliotheek, het bijhouden van de administratie van de diverse fondsen die onder de Maatschappij vallen en last but not least het opstellen van de jaarrekening. Natuurlijk, de penningmeesters hebben een belangrijke stem in het kapittel, maar het nobele handwerk rust toch voornamelijk op de schouders van de heer Braggaar. Een welgemeende felicitatie en dankbetuiging aan zijn adres is dan ook meer dan terecht. Overigens blijkt de jubilaris desgevraagd uiterst nuchter tegen zijn verdiensten voor de Maatschappij aan te kijken:
‘Ik geloof niet dat hier sprake is van een bijzondere prestatie. Men begint met iets en gaat gewoon door. Het begin was dat prof. dr. W.H. Nagel, na in de jaarvergadering van 1954 tot penningmeester te zijn benoemd, in het najaar tot de conclusie kwam dat zijn roeping niet lag in een verenigingsadministratie.
Hij wendde zich tot de directie van de Amsterdamsche Bank te Leiden met de vraag of zich onder de werknemers een persoon bevond die bruikbaar zou zijn als administrateur. En die was er dus...
Aangezien de penningmeester slechts voor een bepaalde tijd wordt benoemd, heb ik in de afgelopen veertig jaar vele “bazen” gehad, met wie ik door de bank genomen heel plezierig en zelfstandig heb kunnen werken. Ik noem ze hier: Nagel, Mak, De Jong, Leiker, Borgers, Visser, Ekkart, Van Swigchem, Meinderts en Huberts. Een belangrijke vraag: hoe lang nog? Dat hangt sterk af van de verstandelijke en lichamelijke vermogens. Misschien is het maar het beste dat ik een seintje krijg zo gauw een penningmeester de vraag in het bestuur neerlegt “Zou-ie het nog aankunnen?” ’