Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 12(1994)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] [Gedichten] Lente De lente is hier goed. Mevrouwen shoppen in 't rose op de tamme Binnenweg. Een heer knipt aan de Koediefslaan zijn heg. Zijn gade staat verheugd haar raam te soppen. Geen villadorp om tegenaan te schoppen. Haast elke krielkip raakt er aan de leg. Je komt een dag en gaat weer jaren weg maar elke roos zit altijd vol met knoppen. Auto's gieren de Dreef af, een armee die langs de Herenweg weer terug zal gaan. Heemstede dient om dwars doorheen te rijden. Beets bleef er veertien jaar als dominee. Slauerhoff vluchtte uit de Lentelaan: de ‘tuinman’ die er niet wou overlijden. Zomer Een kano op het Spaarne in de wind. Peddelend in de gele zon een jongen, rietoevers langs, de zomer in zijn longen, bijsturend waar het open land begint. Ringvaart en stoomgemaal. Een vogel vindt fluitend de zelfde bries. Uit een voldongen geluk heeft hij zijn tegenlied gezongen, zijn ogen naar de verte toegewend. Maar waar eens weiland was en smalle kreken in veenmoerassen voerden, onbetreden, reikt nu een stadswijk naar de horizon. Betonnen landschap. Ogen uitgekeken op zoveel steen. En een uiteengereten meeuw op de weg, die niet meer vluchten kon. Herfst Herfst en de stilte wordt in Groenendaal tot kilte op het bot. Er jogt een vrouw. Haar adem in de vroege morgenkou vernevelt als de wimpel van haar sjaal. Goud bladdert van de bomen. In een vaal novemberlicht een kraai, hij krast een snauw. Rot hout en een vergeten schommeltouw. Geen hert te zien. Versterving. Integraal. Zo ver gekomen. Nergens heengegaan en wie het schreef nog verder omgelopen. Tegen een dode boom verroest een fiets. Je gaat maar, langzaam door de lege laan en op een bank vouw je de brief weer open waarin het staat geschreven: alles, niets. Winter Achter die bomen Zuiderhout, van leven en dood de stenen grens. Geëtst in ijs haar bloemen ingevroren wit en grijs, haar handen een weerspiegeling gebleven. En weer een winter. Takken opgeheven, een dor maar onherroepelijk verwijs naar het luchtledig, het van elke reis zinneloos eind, ons als begin gegeven. Sneeuw zou de dood indachtig eindelijk komen als een vereffening en ons bevrijden van deze kou. Sneeuw zou vergetelheid brengen aan wie die afgestorven bomen ervaart als een voorbij aan elk verbeiden. Sneeuw van de dood. Tot hem alleen bereid. F.L. Bastet Deze gedichten verschenen eerder in 1991 in de aan Heemskerk gewijde aflevering van de bibliofiele reeks ‘Noord-Holland in Proza, Poëzie en Prenten’, een uitgave van de Stichting Culturele Raad Noord-Holland. Vorige Volgende