Interview
Per 1 juni 1994 heeft drs. Paul Gerretsen als opvolger van drs. J.J.M. van Gent de functie van bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek Leiden op zich genomen. Omdat daaraan het bibliothecariaat van de collectie van de Maatschappij onverbrekelijk verbonden is, leek een interview ons op zijn plaats. De eerste vraag betreft natuurlijk enige biografische gegevens.
Ik ben geboren in Utrecht op 22 januari 1945. Mijn middelbare schoolopleiding volgde ik aan het Nederlands Lyceum in Den Haag. Eindexamen in 1962, daarna naar Groningen, geschiedenis. In 1967 ben ik op mijn oude school voor de klas gekomen. Daar was toevallig een vacature, eigenlijk had ik er niet zo'n zin in, want ik wilde liever de wetenschappelijke kant op, maar mijn vader gaf me de dringende raad het gewoon te doen, en in die tijd was nog zo dat wat vaders zeiden niet zo maar genegeerd kon worden. Het lesgeven beviel me goed, ik had veelal de lagere klassen zodat ik niet zoveel hoefde voor te bereiden. Bovendien werd ik al snel door de leerlingen gevraagd het toneel te regisseren en dat je zo'n rol op je neemt, is natuurlijk binnen een schoolcultuur heel belangrijk. Wel ging mijn aandacht nog heel sterk uit naar de wetenschap en ik begon met het opzetten van een dissertatie. Mijn hoofdvak was sociaaleconomische geschiedenis en daarbinnen was ik vooral geïnteresseerd in de economische aspecten. De Amerikaan W.W. Rostow heeft in ‘The Stages of economic Growth’ een soort universeel model ontwikkeld met betrekking tot economische groei. Voordat er sprake kan zijn van groei moeten de - wat hij noemt - preconditions for the take-off aanwezig zijn. Mijn onderzoek zou zich enerzijds richten op de vraag wanneer in Nederland in het begin van de negentiende eeuw die preconditions aanwezig zijn. Wat maakt dat er een mentaliteitsverandering optreedt, dat men uit de Jan Saliegeest opstaat en zegt: ‘We gaan het lot in eigen hand nemen, we gaan er iets aan doen.’ Een tweede punt is dan dat zoiets geïnstitutionaliseerd moet worden, het mag niet blijven bij een vage stemming. Ik wilde onderzoeken hoe dat zich concretiseert, waarbij ik mij zou toespitsen op het technologisch onderwijs. Het is een merkwaardig, typisch Nederlands fenomeen, dat men heel veel van onderwijs verwachtte, men dacht
heel wonderlijk niet in economische termen, niet aan kapitaalinvesteringen, niet zozeer aan technische verbeteringen. Men dacht dat door beter onderwijs, door disciplinering van de jeugd, de oude welvaart weer terug zou komen. Je krijgt de oprichting van de polytechnische school in Delft, de Maatschappij tot Nut van het Algemeen sticht allerlei scholen; industriescholen, technische scholen, tekenscholen, een ratjetoe. Er ontstaat een soort schoolstrijd tussen het humanistische, gymnasiale onderwijs en het praktisch gerichte onderwijs. Dat is een heel felle strijd geweest, die je in allerlei brochures terug kunt vinden. Het is jammer dat deze strijd altijd wat onderbelicht is gebleven door de enorme aandacht voor de confessionele schoolstrijd. Maar ja, hoe gaat dat, de school slokt je geweldig op, en toen ik in 1976 van het ene op het andere moment benoemd werd tot rector van de ‘dochterschool’ van het Nederlands Lyceum, het in de jaren dertig opgerichte Eerste Vrijzinnig-Christelijk Lyceum, is er van het onderzoek verder eigenlijk niks meer terecht gekomen.
‘Vrijzinnig-Christelijk’, wat moet men zich daarbij voorstellen?
Een beetje de oude VPRO. Men wilde ontsnappen aan de verzuiling, loskomen van de tegenstelling openbaar - confessioneel en aansluiten bij de oude Erasmiaanse traditie. Onderwijs dat niet neutraal mag zijn, niet confessioneel, maar zich richt op het overbrengen van algemeen menselijke waarden. Een belangrijk aspect daarbij is dat je je als docent niet mag verschuilen achter je functie, en in levensbeschouwelijke zin, achter een confessie, een dogma, een rite. Ze zijn noodzakelijk, maar je moet altijd denken dat het tijdelijke vormen zijn en dat je door moet stoten naar de universele waarden; dat is een heel belangrijke en moeilijke opgave. Het rollenspel leraar - leerling is beperkt, veel belangrijker is de intermenselijke relatie, vandaar dat er allerlei activiteiten - toneel, cabaret, reizen, sport - op touw werden gezet waardoor de leerlingen de docent als mens konden leren kennen.
Die openheid gold ook voor mij als rector; ik mocht me niet verschuilen achter mijn werkzaamheden, achter mijn bureau. Ik moest aldoor zichtbaar zijn, aldoor laten merken dat ik er was, wat mijn bedoelingen waren. Ik moest ook ‘preekjes’ houden. Dan zaten er honderd kinderen in de aula en vertelde ik een verhaal, dat exemplarisch was voor een bepaalde waarde. Bij de hogere klassen deed ik dat vooral aan de hand van een actueel thema, wat er zo leefde in het nieuws, de politiek, maar ook algemeen ethische kwesties. Het kon ook heel klein zijn, bepaalde ervaringen die je als mens hebt. Daarnaast gebruikte ik ook wel een schilderij of een muziekfragment als uitgangspunt. Dat was vrij arbeidsintensief, toen ik kwam had de school zo'n 550 leerlingen, dat heeft zich uiteindelijk gestabiliseerd op 800, dat betekende dus vele sessies, maar het had als voordeel dat je qua leeftijd duidelijk onderscheiden doelgroepen had.
Nee, die stabilisering is niet het gevolg van een restrictief toelatingsbeleid. Dat gaat vanzelf, de ouders kiezen heel bewust voor de school en er komt ieder jaar eenzelfde hoeveelheid leerlingen. Dat is voor mij iets onverklaarbaars, statistisch gezien kan het geloof ik ook helemaal niet, maar het is wel zo. De school is heel stabiel, heel evenwichtig opgebouwd.
Ons uitgangspunt: het kind staat centraal - waarin men natuurlijk het ideeëngoed van Jan Ligthart kan herkennen - betekent een enorme dienstbaarheid, er wordt van de leraren verwacht dat ze altijd klaar staan. Het betekent ook dat wij ons voortdurend bezinnen op de manier waarop het onderwijs gegeven wordt. Zo zijn we de afgelopen jaren heel sterk bezig met een training in effective teaching. In het kader daarvan ben ik me zelf de laatste tijd heel sterk bewust geworden van het principiële verschil tussen een verhaal vertellen of iets probe-