Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 10
(1992)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
De uitgave van Lodeizens Het innerlijk behang en andere gedichtenOver de totstandkoming van de eerste verzameluitgave van de gedichten van Hans Lodeizen is weinig bekend. De bundel verscheen in 1952 onder de titel Het innerlijk behang en andere gedichten bij uitgeverij G.A. van Oorschot in Amsterdam. Aan de editie kleefden nogal wat feilen, onder meer waren sommige gedichten twee keer afgedrukt. Enerzijds is het duidelijk dat de uitgever te weinig aandacht aan de publikatie had geschonken, anderzijds rijst het vermoeden dat ook de samenstellers niet zorgvuldig te werk waren gegaan mede omdat zij in hun arbeid belemmerd werden door de merkwaardige organisatie van hun voorbereidende werkzaamheden. Van Oorschot heeft ongetwijfeld haast willen maken, omdat de belangstelling voor het werk van Lodeizen groeide; aan de dichter was immers in 1951 postuum de Jan Campertprijs toegekend. Twee ‘documenten’ en aanvullende informatie van de enig nog in leven zijnde redacteur maken het mogelijk nader op de geschiedenis van de uitgave in te gaan. Het gerucht liep dat A.F. Lodeizen, de vader van Hans, om wille van de privacy van de familie vele gedichten opzettelijk in portefeuille had gehouden omdat het ‘schandaal’ van Hans' homoseksualiteit niet openbaar mocht worden gemaakt. Voorzover dat binnen de mij beschikbare mogelijkheden ligt, heb ik geprobeerd na te gaan hoe de keuze van de ten slotte gepubliceerde bloemlezing tot stand is gekomen. Het archief van de uitgever is helaas niet voor derden toegankelijk. Eveneens is het in dit stadium onmogelijk de inmiddels in het Letterkundig Museum aanwezige papieren te raadplegen, omdat er een uitgave van in voorbereiding is. Om die reden moet ik mij beperken tot de reeds in druk verschenen verzen. Zoals blijkt uit de verantwoording bij de verzameleditie was de redactie in handen van J.C. Bloem, J. Greshoff en Adriaan Morriën.Ga naar eind1 De laatstgenoemde maakte in mei of juni 1949, kort voor de dood van de dichter met hem kennis. Adriaan van der Veen had Lodeizen, die op zoek was naar een uitgever voor zijn gedichten, naar hem verwezen.Ga naar eind2 Morriën herkende het unieke van deze verzen en bracht ze in bij de redactie van Libertinage, waarvan hijzelf met Huib van Leeuwen en Hans Gomperts deel uitmaakte. De redactie was verantwoordelijk voor de literaire cahiers die in de reeks van De Vrije Bladen werden uitgegeven. Als uitgave van deze serie verscheen Het innerlijk behang, officieel in de reeks van 1949, doch in werkelijkheid eerst in het begin van 1950. Lodeizens typografische voorkeur was weinig traditioneel. Niet alleen verschilt de hoogte van de zetspiegel per pagina, waardoor het soms moeilijk is te bepalen welke tekstgedeelten tot één gedicht behoren, ook de typografische vormgeving van de titels is wisselend. De titel van het vers ‘de zoete inval’ is in afwijking van andere titels in onderkast gedrukt. Andere lijken afzonderlijke versregels te zijn en sommige ‘titels’ bestaan uitsluitend uit een cijfer. Eigenzinnig is ook de ouderwetse gewoonte om achter titels punten te plaatsen. De kans op fouten is derhalve groot. De dichter keurde het resultaat af, zodat de bundel - overigens op zijn kosten - opnieuw gezet moest worden.Ga naar eind3 Op 26 juli 1950 stierf Lodeizen aan leukemie in Zwitserland, een half jaar na de eerste publikatie van zijn gebundelde verzen. Kort voor zijn overlijden kon hij nog kennis nemen van de eerste recensie van zijn werk, geschreven door Jan Greshoff.Ga naar eind4
Onlangs kwamen twee ‘documenten’ met betrekking tot de uitgave van de verzamelbundel in mijn bezit. Het eerste is een briefkaart van J.C. Bloem uit 1951, gericht aan de vader van de dichter. De tekst ervan intrigeerde mij omdat deze vragen opriep over de totstandkoming van de verzameluitgave. De eerste verzamelbundel verscheen zoals gezegd in 1952, twee jaar na de dood van de dichter. Den Heer Mr A.F. Lodeizen Bloem logeerde waarschijnlijk bij zijn goede vriendin mevrouw Pierson in het stadje aan de Overijsselse Vecht.Ga naar eind6 Als permanent huisadres geeft Bloem het Witsenhuis aan het Oosterpark in Amsterdam op, waar hij zich op 5 december 1949 had gevestigd.Ga naar eind7 Greshoff verbleef gedurende de maanden juli en augustus van 1951 op de Pauwhof in Wassenaar en bevond zich dus in de onmiddellijke nabijheid van de familie Lodeizen.Ga naar eind8 Hij was omstreeks 2 juni in Europa aangekomen vanuit Zuid-Afrika en zou begin september vertrekken naar de Verenigde Staten. Begrijpelijk dat Bloem aandrong op een gezamenlijke ontmoeting met de initiatiefnemer van de uitgave. AI spoedig na het overlijden van de jonge dichter, waarschijnlijk nog diezelfde zomer, werd het plan opgevat - het initiatief wordt aan zijn vader toegeschreven - om te komen tot een heruitgave van Het innerlijk behang met aanvullingen uit het nagelaten werk. Morriën meent | |
[pagina 51]
| |
Hans Lodeizen met zijn ouders op het vliegveld van Zürich
Collectie Letterkundig Museum echter dat er pas in de zomer van 1951 van dit voornemen sprake is. Dan wordt hij door vader August Lodeizen uitgenodigd om samen met Bloem, een bekende van de familie Lodeizen en ook van Hans, en met Greshoff de verzorging van de eerste verzameluitgave op zich te nemen. De laatste zou door de vader zijn uitgenodigd op grond van zijn bespreking van Hans' eerste bundel.Ga naar eind9 Door de briefkaart van Bloem wordt nu bekend dat Greshoff en Bloem mondeling met de heer Lodeizen hebben kunnen overleggen. Opmerkelijk is dat Adriaan Morriën, zoals hij in een brief aan mij schrijft, nimmer met zijn mederedacteuren contact heeft gehad. In eerste instantie werden de door Bloem en Greshoff geselecteerde teksten hem door vader Lodeizen toegezonden in typoscript. Morriën suggereert dat deze afschriften door een secretaresse waren vervaardigd nadat de heer Lodeizen zelf een eerste keuze had gemaakt uit de nagelaten verzen. Ook Bloem en Greshoff hebben niet alle papieren kunnen inzien. Mogelijk heeft Lodeizen senior getracht op die wijze te verhinderen dat een aantal van de nagelaten gedichten gepubliceerd zou worden; vrezende immers, naar Morriën vermoedt, voor ‘het schandaal’. Peter Berger vertelt hoe nog kort voor de dood van de vader in 1981 de homoseksualiteit van Hans slechts versluierd in pijnlijke suggesties door de ouders kon worden aangeduid.Ga naar eind10 Of die vrees de werkelijke reden is geweest, zal de toekomstige wetenschappelijke editie duidelijk moeten maken. Ook Bloem en Greshoff waren geneigd niet alles op te nemen, zelfs niet uit de reeds verschenen bundel. Dit blijkt uit het tweede ‘document’, een geschonden exemplaar van Het innerlijk behang, waarin Bloem met ballpoint onder meer aantekende welke gedichten naar zijn gevoelen wel of niet in aanmerking moesten komen voor de verzameluitgave.Ga naar eind11 (De gedichten zijn in dit exemplaar voorzien van een datering in potlood van een andere hand dan die van Bloem. Deze dateringen en een enkele aantekening over de opties van de redacteuren zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid genoteerd door Lodeizen senior.) Hoewel Bloem of vader Lodeizen zelf dertien van de teksten met dezelfde ballpoint met meer of minder forse halen had doorgestreept en dus niet geschikt achtte voor een nieuwe publikatie, zijn alle teksten in de uiteindelijke editie opgenomen. Morriën echter wilde uit deze bundel alles herdrukken, mogelijk mede uit piëteit voor de keuze van de dichter. Greshoffs mening volgt die van Bloem. Slechts in één geval staan zowel Greshoff als Morriën in hun keuze tegenover Bloem. Dat betreft het vers met de beginregel ‘ik heb mij met moeite alleen gemaakt.’. De bundel is min of meer chronologisch geordend. De gedichten werden geschreven tussen 31 mei 1948 en 5 december 1949. In juni 1948 bevond Lodeizen zich in de Verenigde Staten, kort daarop keerde hij terug in | |
[pagina 52]
| |
Wassenaar. Slechts vier gedichten zijn op geen enkele wijze gedateerd, maar vallen in de ordening van de uitgave, in het jaar 1948. Uit dat jaar werden 22 gedateerde gedichten opgenomen. Uit 1949 stammen 28 gedateerde gedichten, terwijl één gedicht, ‘als ik nu ga zal het zachter / zijn,’, in tweeën wordt gedeeld door de daterende potloodhand. De eerste 29 versregels werden op 23 november 1948 en op de volgende pagina ‘en toch, ofschoon / de wind nu is gaan / liggen,’ in januari/februari gedateerd met een vraagteken. In de verzameluitgave van 1952 worden beide teksten als één vers beschouwd. Dergelijke misverstanden zijn wel de consequentie van Lodeizens typografische voorkeuren. De meest produktieve perioden waren de maanden augustus 1948 en maart en juni 1949. Uit augustus 1948 selecteerde de dichter vijf verzen en uit maart en juni 1949 respectievelijk zeven en zes. De datering van het laatst opgenomen gedicht op 5 december 1949 maakt duidelijk dat in weerwil van wat enkele onderzoekers meedelen, dat Het innerlijk behang in november 1949 verschenen zou zijn, niet juist is.Ga naar eind12 In de tekst van het ‘selectie-exemplaar’ is vrijwel niets veranderd. Alleen een kennelijke taalfout op pagina 63 in vers no. 2 van ‘Twee uitnodigingen’ is in handschrift hersteld: ‘het patrijspoort’ wordt ‘de patrijspoort’. Op pagina 38 is van de ‘c’ in het woord ‘facade’ een c-cedille gemaakt. Alleen de eerste wijziging is in de verzameluitgave van 1952 doorgevoerd. Ook blijkt uit de aantekeningen dat de redactie behalve over de bij het leven van de dichter verschenen uitgave, beschikte over getikte kopij, want Bloem schrijft bij tien gedichten in het ‘selectie-exemplaar’ dat zij zich bevinden ‘onder de getikte verzen’. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat àlle redacteuren alleen van getikte kopij, geselecteerd door Lodeizen senior uit het nagelaten werk, kennis hebben kunnen nemen. Morriën deelt mee dat hij uitsluitend getikte kopij heeft kunnen inzien. Bloems afkeer van sommige gedichten werd gewekt, door wat ik, toen ik in de tweede helft van de jaren vijftig kennismaakte met het werk van Lodeizen, kortsluitingsregels noemde; passages als ‘deze oude vieze wereld / die kun je gerust weggooien:’ en ‘de vieze en ellendige mensen / glimlachten van verhevenheid toen ze hem / in de soeppot van het leven / zagen onderdompelen als een balletje.’. Ik beschouwde ze indertijd als vormen van bewuste stijlbreuk. Moeilijker navoelbaar is het afwijzen door Bloem en Greshoff van het openingsgedicht ‘de moeheid in een bootje’ of van ‘zij willen niet luisteren naar mijn vingers’ en ‘Jim ik zou willen weten’. Ook de gedichten ‘Avond bij Merrill's’, ‘Zonder voeten’, ‘de man die naar het tikken van de dag / luistert’ en ‘op een heel warme zomerdag’ konden in hun opinie geen genade vinden. Evenals Greshoff, die het in bijna alle gevallen met zijn keuze eens is, zal Bloem weinig echt gave gedichten onder het werk gevonden hebben. Beiden neigen sterk tot afkeuring van ‘De stad is een marionettenspel’, ‘Zonder voeten’ en ‘de wanhoop is tijdelijk voorbij’. Morriën is er wel voor geporteerd. Het bekende ‘ik heb mij met moeite alleen gemaakt’ levert de volgende score op: Bloem tegen, Greshoff en Morriën voor. Toch zijn alle teksten in de uitgave in de cahiers De Vrije Bladden in de verzameleditie terechtgekomen. Dat mag voor de jongste van de redactieleden, Adriaan Morriën, terecht een succes worden genoemd.
Wat het eten betreft is het met Morriën toch nog goed gekomen. Vader Lodeizen tracteerde hem in de Amsterdamse ‘Oesterbar’ op kievietseieren. G. Kleis |
|