Naschrift
Er is de afgelopen tijd veel over Constantijn Huygens geschreven en gesproken. Een punt dat steeds weer ter sprake kwam was de verbluffende veelzijdigheid van de man. Velen hebben zich afgevraagd waar hij de tijd vandaan heeft gehaald voor al de activiteiten die hij ontplooide, veelal naast zijn drukke ambtsbezigheden. Tot geruststelling van allen die met deze vraag in hun maag zitten: de dichter zelf kon haar ook niet beantwoorden toen hij er in zijn ouderdom mee worstelde. Dit blijkt uit het onderstaande epigram van 5 september 1671 (Worp, VIII, p. 49). Wij hoeven ons dan ook geen illusies te maken dat we het fenomeen ooit helemaal zullen kunnen verklaren. Het laatste woord is aan Huygens:
Van mij.
Die van den arbeid weet die 'k seer lang heb gedaen,
En siet'er 'tbij-spel bij, sal nauwelick verstaen
Waer ick den tijd uijt vond, om soo veel by te spelen:
Die op het by-spel oock, by stucken en by heelen,
Eerst en omstandigh lett, sal twijff'len meer als oot
Hoe mij op soo veel wercks soo veel tyds overschoot.
Ick selver doold'er in, self weet ick niet te vinden
Hoe 'k in de groote Ploegh soo veel van 'tmijn versinden.
God weet het: Hem zij lof, die mij gegeven heeft
Dat noijt geen levend mensch min ledigh heeft geleeft.
H. Duits