Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 3
(1985)– [tijdschrift] Nieuw Letterkundig Magazijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
VerslagTer gelegenheid van de herdenking van Bredero's vierhonderdste geboortedag had zich in de ochtend van zaterdag 16 maart omstreeks half twaalf een groot gezelschap genodigden verzameld in de raadzaal van het Amsterdamse stadhuis aan de Oudezijds Voorburgwal. De voorzitter van het Comité 400 jaar Bredero, mr. D.E. Claassen opende de bijeenkomst met een kort welkomstwoord. Hierna sprak dr. E.K. Grootes de herdenkingsrede uit. Hij karakteriseerde Bredero niet ‘als volksdichter, maar als een groot natuurtalent dat geholpen door een stimulerende omgeving aansluiting heeft gevonden bij de elitecultuur, zonder echter zijn eigen aard te verliezen’. Natuurlijk stond hij ook uitvoerig stil bij de legendevorming rondom Bredero's persoon die geleid heeft tot het beeld van de sociaal onaangepaste en voortdurend verliefde dichter, die na een leven vol uitspattingen, vol wroeging en berouw over zijn losbandig leven na een kwijnende ziekte op jonge leeftijd sterft. Een beeld dat volgens spreker voor romantische twintigste-eeuwers veel verleidelijker is dan het ‘waarheidsgetrouwer beeld van de hard werkende dichter, die in een jaar of negen meer dan dertigduizend versregels heeft neergepend, die goed Frans kende en zich een behoorlijke eruditie had eigen gemaakt, een oprecht religieus man, bezorgd om de moraal van zijn tijdgenoten, een vrijgezel die op zijn drieendertigste nog braaf bij zijn ouders thuis woonde, een toneelschrijver wiens werk brede waardering heeft gevonden’. Dr. Grootes hoopte dat alle activiteiten in dit Bredero-jaar niet slechts ‘een schuimtaart, opgeklopt ter gelegenheid van de obligate herdenking’ zouden zijn, maar dat in deze dagen op velen een vonk zou overslaan, zodat Bredero's werk gelezen, gezongen en gespeeld zou blijven in de komende decennia. Na een korte koffiepauze begaf het gezelschap zich vervolgens naar het Nesplein, waar een gedenksteen ter ere van Bredero, aangebracht door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, zou worden onthuld door Amsterdams burgemeester. De voorzitter van de Maatschappij, dr. H.L. Wesseling hield hier een korte toespraak. Hierna richtte burgemeester Van Thijn zich tot de aanwezigen. In zijn toespraak trok hij een parallel tussen de problemen van het Amsterdam van Bredero's en onze tijd en hij eindigde toepasselijk met het citeren van de eerste strofe van Bredero's Amsterdams klaagh-liedt: Hier legg' ick af-gheslooft,
Ick Amsterdam vol treuren,
En kan mijn treurich hooft
Door't kermen nauw opbeuren:
Om dat my komt versteuren
Een heymelijck verdriet,
Want die ick was te veuren,
Och die ben ick nu niet.
Vervolgens onthulde de burgemeester de gedenksteen. Na afloop van de plechtigheid konden de genodigden zich storten in het zeventiende-eeuwse Amsterdam, zoals dat door de organisatoren van deze Bredero-herdenking opnieuw tot leven was gebracht in het oude Amsterdamse centrum.
H. Duits |
|