Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35
(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 881]
| |
Marc Reynebeau
| |
[pagina 882]
| |
die hem gebruiken, geven er de voorkeur aan een aantal kenmerken op te sommen, vaak zonder daarbij in staat te zijn de noodzakelijke en voldoende voorwaarden aan te wijzen waarbij men van romantiek kan spreken. Veelal wordt de term historisch omschreven, in vergelijking met eraan voorafgaande of erop volgende stromingenGa naar eind(6). Daarbij bestaat dan het gevaar dat een artistieke (bij uitbreiding: culturele, of nog breder: mentale) stroming wordt herleid tot een reactie tegen een chronologisch eraan voorafgaande stroming, wat ongetwijfeld een te smalle verklaringsgrond moet zijn. Parallel daarmee is het simplistisch het ontstaan van de romantiek te herleiden tot het gevolg van het falen van wat dan de avantgarde, het modernisme of het experiment wordt genoemd, zoals in het NVT-romantieknummer wordt gesuggereerd door Jean Clair (pp. 373, 504) of George Rochberg (p. 473). Meteen is echter al duidelijk dat de romantiek behoort tot de categorie van het mentale, tot het werkelijkheidsfacet dat zich zeg maar in de menselijke hersenpan situeert, of liever, in genen en chromosomen, en niet op straat voor het oprapen ligtGa naar eind(7). Deze misschien evidente vaststelling helpt echter misverstanden oplossen: als wij bijvoorbeeld affectiviteit als discriminerend element gebruiken, is de op straat liggende werkelijkheid van economische crisis of bewapeningswedloop niét romantisch. Althans, de affectieve binding is er wel, maar ze is duidelijk negatief geladen. Toch is ook hier een beperking: men kan bommenwerpers, veldartillerie of raketten als kil, gevoelloos en onmenselijk (dus niet romantisch) ervaren, terwijl de militairen die ze bedienen er bijzonder gepassioneerd kunnen mee omgaan en ze als beauties beschouwen, als door hun technische perfectie en gestroomlijnde vormgeving ontzag inboezemende esthetische (of erotische) objectenGa naar eind(8). Het hangt er dus van af welke aspecten men uit de werkelijkheid selecteert als doorslaggevende criteria voor die werkelijkheid. Romantiek kan dus altijd aanwezig zijn, ‘het romantisch levensgevoel (moet) eeuwig en algemeen menselijk (...) worden geacht’Ga naar eind(9). Het verschijnt en verdwijnt niet zomaar, maar het maatschappelijke belang ervan is fluctuerend: nu is het een dominant, dan weer niet. Bovendien kan alles romantisch zijn: koetswerken van auto's, kleding, de manier van vrijen, politiek, op uithangborden gebruikte lettertypes, enzovoorts. | |
[pagina 883]
| |
Romantiek kan dus van toepassing zijn op alles wat te maken heeft met de manier waarop de werkelijkheid, en meer bepaald de alledaagsheid, vorm krijgt, ofschoon het méér is dan een loutere stijlkwestie, want het gaat in essentie om het aanvoelen en beleven van die werkelijkheid. Wanneer we het daarnet hadden over een negatieve affectieve binding met de realiteit (‘de buitenwereld’, de maatschappij, alles wat niet in het individu besloten ligt), kan het niet anders of romantiek moet in de contramine zijn met die realiteitGa naar eind(10), wat duidelijk genoeg tot uiting komt in bijvoorbeeld de Vlaamse zogenaamde nieuwromantische poëzie. Essentieel daarin is de relatie met de werkelijkheid: hoe meer de realiteit als ongunstig wordt ervaren en bijgevolg wordt afgewezen, hoe hoger de gradatie in de romantiek. In de recente geschiedenis van de Zuidnederlandse poëzie wordt daarbij vaak een breuk verondersteld tussen de zogenaamde neo-realistische poëzie van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig en de neo-romantiek die rond 1975 de kop opstakGa naar eind(11). Die breuk is echter niet zo radicaalGa naar eind(12); men kan zich meer bepaald afvragen of dat nieuw-realisme wel degelijk zo realistisch was: men kan er immers heel wat romantische kenmerken in herkennen. Misschien heeft dit veel te maken met het feit dat de nieuw-realisten het realisme niet als een werkelijkheidscategorie aanzagen, maar als een esthetische categorieGa naar eind(13), een fenomeen dat het realisme vaak heeft gekenmerktGa naar eind(14). Als men het heeft over de relatie tot de werkelijkheid, moet ook het engagement ter sprake worden gebracht, omdat hierin precies die betrokkenheid bij de werkelijkheid tot uiting komt. De neoromantische poëzie wordt vaak verweten gedesengageerd, escapistisch en een vlucht uit de werkelijkheid te zijnGa naar eind(15). De nieuwe romantici staan vrij dubbelzinnig tegenover dit soort verwijten. Engagement is voor hen een te aanmatigend, soms ook te banaal begrip. Het verwijt van escapisme wordt doorgaans weggewuifd door een ander, meestal strikt artistiek, maar zeker géén expliciet politiek engagement aan te wijzen. Een typische uitspraak is die van het warhoofd Gonzague Saint Bris: ‘De romantiek is het beleven van de vrijheid, van de vrijheid die alleen door de schoonheid wordt ingetoomd’ (NVT, p. 405). De esthetica, als correctie op de ongebreidelde vrijheid, neemt hier dus de plaats in | |
[pagina 884]
| |
van wat tevoren sociale rechtvaardigheid of gelijkheid geweest zou zijn, volgens het adagium van de Franse revolutie. Dit is wel een vrij extreme vorm van esthetisering, die alle andere sociaal relevante categorieën moet vervangen. Eriek Verpale (NVT, pp. 422-423) heeft elk streven opzij geschoven en zich neergelegd bij het onvolmaakte: ‘ik wuif om te wuiven waarbij het er enkel nog op aankomt zo netjes en zo gracieus mogelijk te wuiven’ (NVT, p. 422). Daniel Billiet onderkent niet zozeer een esthetische functie; hij ontkent evasieve poëzie te schrijven, omdat niét schrijven pas een vlucht zou zijn (NVT, p. 402), terwijl het gedicht blijkbaar een getuigenisfunctie krijgt, een weliswaar machteloze aanklacht vanuit de individuele ervaringGa naar eind(16). Verpale klaagt daarentegen niets aan, ‘dat zou immers betekenen dat het anders kan. En dat kan niet’ (NVT, p. 423). Aan de werkelijkheid kan dus niets worden veranderd. Bovendien kan de poëzie nog een andere functionaliteit krijgen, zoals Herman De Coninck die omschreef: de nutteloosheid van de poëzie als protest tegen het utilitarisme, en de functie van de poëzie als troost, als medicijn tegen ziektes waar geen ander kruid tegen gewassen is, zoals de melancholieGa naar eind(17). De evolutie die kan worden vastgesteld in de verhouding tot de werkelijkheid, is een verdere verwijdering van die realiteit, een graduele verschuiving van realiteit over realisme naar romantiek. Hugo Brems drukt die uit als: ‘Van de confrontatie met de werkelijkheid naar Elders’Ga naar eind(18). Hier zit een capitulatie-element in. Waar de neo-realisten meenden dat er nog aan de realiteit te sleutelen viel, menen de romantici dat sleutelen niet meer helpt, dat er iets totaal anders moet komen, iets dat alleen in de poëzie gestalte kan krijgen, waar de meest absolute eisen kunnen worden gesteld, omdat ze toch niet hoeven, want niet kunnen gerealiseerd worden. Billiet stelt het als volgt: ‘Ik vraag niet om een beetje geluk, een schijntje warmte, een kleintje vrede... Zelfs vele beetjes interesseren mij niet. Ik ben geboren en eis dus het volle pond’ (NVT, p. 402)Ga naar eind(19). Als politieke categorie is romantiek echter een neutraal begrip: het is historisch gebleken dat het alle schakeringen van het politieke spectrum kan vertonenGa naar eind(20). Dit blijkt bijvoorbeeld in de evolutie van de nieuwste Franse poëzie (Eugène Van Itterbeek, NVT, pp. 405-415), waarin de romantiek van de klassenstrijd wordt bezongen, met de | |
[pagina 885]
| |
hoop op het morgenrood, maar waarin ook bij de rechtse ‘nouveaux philosophes’ aansluitende poëzie voorkomt. In de muziek heeft Herman Sabbe echter vooral een versluieringseffect en dus (ongewilde?) conservatieve vervalsing van de werkelijkheid vastgesteld: ‘En zo zit men bij toverslag middenin de esthetica van de Schoonheid als Schijn, als verhulling van de (sociale) werkelijkheid, als tegengesteld aan (historische) Waarheid’ (NVT, p. 478). Sabbe ziet het zich van de werkelijkheid afwenden door de romantische muziek als een gevolg van het opgeven van de weerstand ‘tegen de verschraling van de muzikale rijkdom onder druk van haar industriële normalisering’ (NVT, p. 477). Ook een capitulatie, dus. De romantiek zou zich hier vooral manifesteren in een gemakzuchtig inspelen op een populaire smaak, met alle kwalitatieve concessies vandien, een fenomeen dat ook in de cinematografie werd opgemerktGa naar eind(21). Dit laatste fenomeen, het inspelen op populaire smaak, heeft alles te maken met het communicatieprobleem. Leo Samama stelt vast dat het ‘begrijpen’ van de experimentele atonale (dus: niet-romantische) muziek de vertrouwdheid met een referentiekader, een code-systeem veronderstelt (NVT, p. 459). Wanneer een code echter niet meer toegepast kan worden op de werkelijkheid, omdat die realiteit veranderd is, waardoor de code zonder voorwerp wordt, is er sprake van een communicatiebreuk. Om het contact te herstellen zijn er twee mogelijkheden: ofwel denkt men een nieuwe code uit, past men het referentiekader aan de gewijzigde realiteit aan, ofwel verlaagt men het contactpunt naar een veel minder gesofisticeerd niveau, tot het pure emotionele, zelfs instinctieve aanvoelen toe, wat in de muziek het geval schijnt te zijnGa naar eind(22). In de film deden zo ondermeer het melodrama, de heimatfilm en de commerciële seks hun intredeGa naar eind(23), kitch en camp vervullen in de Noordnederlandse poëzieGa naar eind(24) mogelijks een soortgelijke rol, zoals het vrij stereotiepe ritme van de discomuziek ook uitsluitend onder de gordel wordt gemikt. Een merkwaardig toeval is dat Leo Samama voor deze communicatiebreuk het beeld gebruikt van ‘de telefoonlijn tussen componist en publiek (die) steeds slechter begon te functioneren, ja zelfs menigmaal geheel uitviel’ (NVT, p. 465), terwijl dertien jaar eerder hetzelfde beeld al werd gebruikt om ‘de onkunde van de kunst’ aan te duiden: ‘A. - De | |
[pagina 886]
| |
verbinding is volledig verbroken. De telefoon moet hoe dan ook dringend hersteld worden. Desnoods moeten ze maar nieuwe lijnen leggen. B. - Ben je er wel zeker van dat men de hoorn niet heeft neergelegd?’Ga naar eind(25). Blijkbaar is het niet gelukt om de communicatie te herstellen via het uitdenken van een nieuw referentiekader voor de nieuwe werkelijkheid. Daarvoor gebeurt die maatschappelijke verandering te snel, met als gevolg dat het individu de greep erop heeft verloren. Dat is dan het resultaat van de Vooruitgang, die een eigen (veelal technologische) dynamiek heeft ontwikkeld, waar het individu geen vat meer op heeftGa naar eind(26). Door de breuk tussen individu en maatschappij moeten alle reacties hiertegen romantisch gekleurd zijn: het verlangen de evolutie te vertragen, tot de stilstand en het roerloze schouwen toe (Herman De Coninck, NVT, p. 472), het inpassen van nieuwe verbindingsstukken tussen individu en samenleving, zoals de mythe als intermediair stadium (Jean Clair, NVT, p. 373), of het nastreven van een zuiver lichamelijk contact, met de materie, met de natuur, de ambachtelijke methode, de oude techniek (NVT, pp. 416-417). Een andere, even romantische reactie is het ter discussie stellen van de wetenschap, die als instrument voor de kennis van de realiteit ontoereikend wordt geacht (Jean-François Lyotard, NVT, p. 493; Jean Clair, NVT, p. 504)Ga naar eind(27). De noodzaak van nieuwe communicatiekanalen dringt zich op, op zijn ergst met vlakke emotie als surrogaat en met esthetica als versiersel. En dan de capitulatie tegenover de werkelijkheid; Jörg Drews refereert in verband met de nieuwste Duitse poëzie aan Hegel: ‘Haar inhoud is het subjectieve, de innerlijke wereld, het beschouwende en voelende gemoed, dat in plaats van tot daden over te gaan, veeleer bij zijn eigen innerlijke verwijlt en dan ook de zelfexpressie van het subject tot ultiem doel en unieke vorm kan nemen’ (NVT, p. 429). De breuk tussen werkelijkheid en individu, als gevolg van een niets ontziende Vooruitgang, ontheemt het individu, ontneemt het zijn sociale, culturele en zelfs ecologische biotoopGa naar eind(28), waardoor de aldus oncontroleerbare werkelijkheid en haar structuren een bedreiging gaan vormen voor het individu, dat volledig op zichzelf is teruggeworpen (NVT, pp. 374-375), en daardoor een ‘lijdende mens’ (Marcel Reich-Ranicki, NVT, p. 374) is geworden. Tot die structuren behoren onder meer de staat (NVT, pp. 406, 453), die één van de hefbomen van | |
[pagina 887]
| |
de Vooruitgang is, en ook collectiviserende sociaal-politieke bewegingen, vooral het marxisme (NVT, pp. 374, 406). Die dreiging heeft een aversie veroorzaakt die vermoedelijk in niet geringe mate heeft bijgedragen tot het (electorale) succes van neo- en radikaal-liberale en anti-etatistische ideologieën. Het modernisme, dat zich had geënt op het vooruitgangsoptimisme, wordt zelfs als totaliserend aangezien (Rainer Nägele, NVT, p. 492)Ga naar eind(29). De hele situatie wordt echter het best uitgedrukt in de woorden van Ihab Hassan: ‘We zijn, geloof ik, bewoners van een andere tijd en een andere ruimte, en we weten niet langer welk antwoord gepast is voor onze werkelijkheid’ NVT, p. 493). Die eigen ruimte wordt dan ook knus ingericht, waar men ‘comfortabel wanhopig’ (Daniel Billiet, NVT, p. 399) kan zijn. En een eigen tijd wordt ook voorzien. Dat is dan het verleden, het ‘retro’ van Wildemeersch. Een geruststelling: ‘De geschiedenis wordt niet gekopieerd, ze wordt gebruikt, heropgenomen en in hedendaagse lijnen verdergezet’ (Herman Van Bouchout, NVT, p. 492). Vanuit het besef dat het wel zeer aanstellerig zou zijn te menen dat het heden in alle opzichten beter zou zijn dan het verleden, terwille van die ene verdienste recenter te zijn, gaat men op zoek naar wat in het verleden waardevol genoeg is om te gebruiken voor het heden, om weer in contact te treden met de werkelijkheid (NVT, pp. 394, 454). Ook hier is de doem aanwezig, de dreiging van de vernietiging, maar wat in de werkelijkheid niet zou standhouden, kan toch in de literatuur worden bewaard (NVT, p. 427), terwijl het herkauwen van het blijkbaar slecht verteerde verleden niet noodzakelijk minderwaardig moet zijn: het nieuwe is niet noodzakelijk een verdienste op zichzelf meer (NVT, pp. 473-474). Bescheidenheid, misschien een capitulatie. Meer nog, Luuk Gruwez omschreef zijn ‘poëtische betrachting’ als ‘zo oud als de Via Aurelia en nog ouder’ (NVT, p. 372). Het is een (strategische? tactische?) terugtocht: opnieuw op zoek gaan naar de historische wortels, de traditieGa naar eind(30), om via een herbronning de eigen conditie te kunnen begrijpen. De vraag ‘waar sta ik?’ is vervangen door ‘waar kom ik vandaan?’ Hier liggen gevaren verborgenGa naar eind(31). Vooreerst is er het risico dat het verleden selectief wordt benaderd en dus wordt vervalst. Bovendien lijkt de romantiek niet te aanvaarden dat de geschiedenis haar eigen | |
[pagina 888]
| |
wetten en haar eigen logica heeft, terwijl de geschiedenis niet zomaar omkeerbaar isGa naar eind(32). Een (geruststellende?) bemerking hierbij moet echter zijn dat dé romantiek niet bestaat. Het is een uitzonderlijk heterogene beweging, die op zichzelf nooit in een gesloten slagorde zal kunnen optreden, ook al omdat de ‘romantische invloed’ zeer ongelijk is verdeeld onder de betrokkenen. Het is duidelijk dat de geschiedenis nooit éénduidig gemanipuleerd zal kunnen worden; daarvoor is ze teveel onteigend van de kleine kaste die ze in het verleden beheerde. Wat is er dan eigenlijk gebeurd? Niets anders dan dat de maatschappelijke evolutie een versnellingsmoment doormaakt, een crisis die de overgang van de industriële naar de postindustriële samenleving afbakent. Daarbij werden een boel organisch gegroeide verbanden uit elkaar geslagen, waarvan de samenstellende delen gefragmenteerd zijn achtergebleven. Een nieuwe eenheid is er nog niet, is zelfs niet in zicht. Het lijkt bovendien weinig waarschijnlijk dat de romantiek, die zo drukt op het recht op onderscheid, die ook zal kunnen of willen realiseren, temeer daar ze zelf een symbool van die versnippering is. Meteen is echter ook, op cultureel vlak, het modernisme, dat zich samen met de industriële samenleving heeft ontwikkeld, in een crisis terecht gekomen. Dat de modernistische kunst daardoor in de problemen is geraakt, hoeft daarom echter niet het gevolg van haar objectieve falen te zijn, maar is meestal het gevolg van een verandering van waardenschalen in een veranderende maatschappij, waardoor die samenleving andere verwachtingen in die kunst is gaan stellenGa naar eind(33). De romantiek kan zeker aanwijzen wat er allemaal is scheefgelopen en daar correcties op aanbrengen. Er zijn echter twee beperkingen: vooreerst is er de weerzin van de romantische kunst tegenover de werkelijkheid, waar ze nochtans een onderdeel van is, en ten tweede weigeren veel dragers van de romantiek aan theorievorming te doen (NVT, p. 446), wat erop wijst dat de pur sang-romantiek een stroming zonder rationeel project is, en dat zou wel eens heel snel een kip zonder kop kunnen worden. |
|