se gigant, het perfekte samengaan daarin van dynamiek en betrouwbaarheid, dezelfde aspekten die ook in de in stand gehouden mythe van het gevleugelde paard domineren.
Mobil Oil heeft, naar eigen zeggen, deze prijs ingesteld ter aanmoediging van schrijvers uit landen waar de commerciële Amerikaanse uitgeverijen om economiese redenen geen belangstelling voor hebben. Een soort ontwikkelingshulp dus. Naast de medaille ontvangt de bekroonde schrijver een som geld en bovendien wordt zijn boek in het Engels vertaald en in het Amerikaans uitgegeven. Dat laatste is natuurlijk nog eens een flinke schep bovenop het gewicht van de prijs, want zo'n uitgave in Amerika lijkt niet gering, beroemd in Amerika staat immers gelijk aan wereldberoemd. De Pegasusprijs is dus voor een Nederlands schrijver een prachtgelegenheid om in de V.S. uitgegeven te worden. Het merkwaardige van literaire prijzen, ook van deze, is altijd dat ze van de ene kant zo officieel zijn en dat er van de andere kant maar een stuk of twee, drie mensen zijn die de jury vormen. Maar ook dat past in het prijzenwezen, want als er ‘een beste’ schrijver of boek wordt aangewezen, betekent dat onvermijdelijk dat men een literaire rangorde onderkent, dus ook dat er autoriteit en autoriteiten op literair gebied bestaan, waardoor minder dan een handjevol autoriteiten (want het ligt in de logika van de zaak dat er nooit veel van deze personen kunnen zijn) in staat is ‘de beste keuze’ te maken. Met andere woorden, het toekennen van een literaire prijs staat gelijk met het onderstrepen, in stand houden en propageren van een (artistieke) konkurrentie. En het begrip konkurrentie zal Mobil Oil niet vreemd in de oren klinken. Hoe staat het met de uitverkoren schrijver?
Nooteboom begint zijn dankwoord met een citaat uit eigen werk waarin hij zegt bang te zijn dat het in de bloemetjes zetten van vijftigjarige literaten er toe zou kunnen leiden dat er niets meer uit hun gevierde handen zou komen. ‘Wat hierin doorklinkt is een zekere mate van bijgeloof - al te goed mag het niet gaan -,’ zegt Nooteboom. Dat tussenzinnetje maakt iets duidelijk, n.l. dat Nooteboom de literaire prijs ziet als bewijs dat het met het literaire werk goed gaat. Nooteboom erkent de autoriteit van de prijzenjury's, in ieder geval die van deze jury. Natuurlijk, zou je kunnen zeggen, anders had hij die prijs niet geaccepteerd! Het is daarom wellicht zinvoller om de hele Rituelenzaak vanuit het standpunt van de jury te bekijken, de jury die een boek moest kiezen van een schrijver waarvan ze wist dat hij de prijs graag en waardig zou accepteren (want de autoriteit van zo'n jury is er op uit zichzelf te bevestigen, anders zou de prijs in waarde zakken en vice versa). Zaak voor de jury was het dus in de eerste plaats een schrijver te vinden die qua opvattingen strookte met de opvattingen van de jury (een jury die op haar beurt uitgekozen was door Mobil Oil, dat wil zeggen door enkele mensen van Mobil Oil, et cetera). Dat deze jury haar werk uitstekend gedaan heeft blijkt dan weer uit Nootebooms dankwoord.
Het gaat er hierbij vooral om dat Nooteboom gelooft in DE kunst. Hij heeft het over ‘de’ kunstenaar, over ‘kunst’ als ‘een spiegel waarin een samenleving kan zien hoe zij eruit ziet en wat zij is’, ‘Alle