Neoconservatisme, of Van de voortgang die geen vooruitgang bleek
Octavio Paz: ‘In de laatste jaren heeft er een plotselinge verandering plaatsgevonden: de mensen beginnen datgene wat komen moet, met ontzetting te bezien en wat gisteren nog de wonderen van de vooruitgang leken, zijn vandaag de rampen ervan. De toekomst is niet langer de bewaarplaats van perfectie, maar van verschrikking. Demografen, ecologen, sociologen, fysici en genetici geven de tocht naar de toekomst aan als een tocht naar de ondergang. Sommigen voorzien het uitgeput raken van de natuurlijke hulpbronnen, anderen de vervuiling van de aardbol, weer anderen een atoombrand. De verworvenheden van de vooruitgang heten honger, vergiftiging, vervluchtiging. Het gaat me er niet om of deze voorspellingen al of niet overdreven zijn: ik onderstreep dat het uitdrukkingen zijn van de algemene twijfel aan de vooruitgang. Het is veelzeggend dat in een land als de Verenigde Staten, waar het woord verandering zich gekoesterd heeft in een bijgelovige verering, vandaag een ander woord op de voorgrond treedt, dat de weerlegging ervan is: conservatie.’ (De kinderen van het slijk, 1976).
Willem Kuipers: ‘Wat is trouwens rechts en links in deze tijd? Die Zeit vroeg het bij gelegenheid van de Buchmesse aan een groot aantal vooraanstaande denkers en schrijvers, zoals Günther Anders (79), Heinrich Böll (64), Erhard Eppler (55), Franz Xaver Kroetz (35), Martin Walser (54), Kurt Sontheimer (55) en Golo Mann (72) en hun antwoorden wijzen opvallend in eenzelfde richting: progressief in deze tijd wil steeds meer zeggen bewaren wat we aan waardevols hebben, op het gebied van de natuur, evengoed als op het terrein van de waarden. Als de progressieve Duitser op dit moment iets wil, dan is het houden wat altijd al de moeite waard was.’ (De Volkskrant, 23 oktober 1981).
Jürgen Habermas: ‘De algehele stemming waarop het neokonservatisme tegenwoordig kan steunen is geenszins het produkt van een onbehagen over de antinomistische gevolgen van een buiten zijn oevers tredende, vanuit de musea in het leven losgebarsten kuituur. Dit onbehagen is niet door modernistische intellektuelen in het leven geroepen maar wortelt in de dieperliggende reakties op een maatschappelijke modernisering die onder de druk van de imperatieven van ekonomische groei en staatkundige organisatorische maatregelen steeds verder ingrijpt in de ekologie van gegroeide levensvormen en in de interne kommunikatieve struktuur van historische levenswijzen.’ (Raster, 19, 1981).