De literator als conservator
Oscar de Wit: ‘Van de weeromstuit heb ik... het gevoel gekregen schatbewaarder te zijn van een geschiedenis... die ik moet doorgeven voor het te laat is.’ (Met koele obsessie, 1979)
Willem van Toorn: ‘Er komen nogal wat landschappen in mijn gedichten voor, die er niet meer zijn. Die probeer ik in mijn gedichten te laten bestaan.’ (Bzzlletin 89, oktober 1981).
Walter van den Broeck: ‘Wie anders dan Walter zal deze cité voor de komplete ondergang behoeden, door ze tijdig op schrift te stellen?’ (Brief aan Boudewijn, 1980).
Nicolas Born: ‘Misschien - en ik spreek daarmee een vrees uit - kan de literatuur in de toekomst alleen nog aan ervaringen en gevoelens herinneren, die er niet meer zijn, misschien kan zij straks alleen nog aan een levendig lichaam herinneren, dat er niet meer is.’ (Die Welt der Maschine, 1980).