| |
| |
| |
Mark Insingel
Zeven dagen
Male is alleen met Magdaleentje, Virginie wacht op de telefoon van Jonathan, om die aan het station af te gaan halen (om 6 uur 50 of om 7 uur 40).
Véronique belt Male van bij Mang (7 uur 10): dat ze Mang wil bereiken op kantoor, het is dus mogelijk dat hij naar Male terugbelt, of die dan wil zeggen: Véronique wacht op je in Halle.
Mang belt met Male, hij praat gedempt, alsof hij ergens is waar men hem niet verstaan mag, hij geeft de indruk gegeneerd te zijn. Een paar minuten later belt hij opnieuw: hij kan Véronique niet bereiken (die hem dus in zijn eigen huis zit op te wachten) omdat hij de bel van zijn telefoon heeft uitgeschakeld, Véronique daaraan niet denkt blijkbaar, en bovendien niet weten zou hoe ze weer in te schakelen - of Male haar, als ze terug naar hem zou bellen omdat Mang niet schijnt te reageren, wil zeggen dat hij tussen acht en negen uur bij haar zal zijn: hij is in Brussel, hij is nog in bespreking.
Véronique belt opnieuw, Male vertelt haar alles en ze zegt: ik ga intussen dan een stukje eten in de buurt (bij de Chinees?), ik ga meteen dan naar de oogarts ook. (De afspraak met de oogarts lag niet vast, ze was van plan nochtans om er, wanneer het paste, langs te gaan.)
Om even over acht belt Mang voor de derde keer naar Male: hij is thuis, is vlugger dan verwacht met zijn bespreking klaargekomen, en vindt Véronique niet. Male zegt: ze wilde naar de oogarts in de buurt (misschien kan hij daar in de wachtkamer gaan kijken?), ze zou meteen ook iets gaan eten zijn (bij de Chinees?).
Omstreeks tien uur belt Male met Virginie: wat ben ik triestig, zegt ze, Mang had gebeld (laat in de namiddag): ik kom vanavond bij je eten; hij kwam eraan net toen ik terugkwam van 't station met Jonathan (na zeven uur), we waren net aan het aperitief toe toen de telefoon ging (hij had bij het binnenkomen al gezegd: je had toch helemaal geen extra eten moeten maken), hij ging naar het halletje en deed de deur dicht achter zich (hij wist dus dat de telefoon voor hem zou zijn), ik kon niet nalaten te gaan staan luisteren (daar houd ik niet van, zegt ze, maar het is noodzakelijk, vooral als hij zich zo verdacht
| |
| |
gedraagt), maar ik kon niets verstaan. Waarom dacht je: het gaat over Véronique? zegt Male. Door zijn zachte toon, zegt ze, hij heeft onmiddellijk doorgebeld, er werd niet opgenomen en na enkele minuten is hij opnieuw gaan opbellen. Toen hij terugkwam van de telefoon, zei hij: ik moet dringend weg, ik had dit niet kunnen voorzien. Wat jammer, zei ik, zegt ze, dat je precies nu voor zaken opgeroepen wordt. - Nu ben ik triestig, zegt ze, want het gaat me moeilijk af, dat ik me zozeer van den domme houd.
Toen Male van bij Véronique was weggegaan (dat moet rond tien uur in de avond zijn geweest, hij had nog even meegekeken naar een Engels feuilleton dat naar een boek van Austin (Jane) gemaakt is en waar Véronique zich erg voor interesseert (ze interesseert zich voor de situatie van de vrouw, en in die tijd, het boek gaat over het toen blijkbaar overheersende probleem: hoe aan de man geraken (aan een partij die goed (begoed) is in de eerste plaats)) - ze hadden afgesproken samen naar Maria Magdalena te gaan kijken, negentiende-eeuwse draak van Friedrich Hebbel, maar als burgerlijke drama zo volkomen uitzichtloos dat het interesse (masochisme) wekt (ze zouden Magdaleentje meenemen, Die wordt toch een deskundige in burgerlijke dramatiek, zei Male ‘schertsend’)) - toen hij dus was weggegaan hadden ze afgesproken dat hij rond half een zou komen middageten.
Om twaalf uur telefoon van Véronique: dat Mang is langsgekomen, dat ze niet geweten had dat hij ook wilde komen meeëten, dat hij nu zei: het geeft niet, ik rijd dan meteen naar Halle (hij wordt overstelpt met werk), ik sla een maaltijd over; dat ze dat niet kon, hem zonder eten laten gaan, terwijl ze wel bedacht: hij eet op woensdag meestal toch bij Virginie, is daar wat gaande, gaat hij niet omdat hij gisteravond is geweest (toen had hij haar gebeld, het moet rond negen uur geweest zijn, om te vragen of hij nog zou langskomen, ze had gezegd: kom morgenmiddag, op het ogenblik is Male hier en ik wil vroeg naar bed; - ze had gedacht: hij komt dan even langs vóór hij bij Virginie gaat eten, d.w.z. rond twaalf uur rijdt hij naar haar; ze had dus Male voorgesteld: kom rond half een).
| |
| |
Male belt door naar Virginie, er wordt niet opgenomen, wat hij niet begrijpt: hij heeft haar gisteravond nog gebeld, ze had de boodschappen gedaan die ze op haar programma had (het nazicht van de auto en de aankopen te Brussel en het langslopen bij Martha die haar had gebeld dat ze de trui mocht komen afhalen - hij denkt: maar dan kan Jonathan niet meegegaan zijn (die zijn haar was aan een knipbeurt toe) want die moest toch naar school?), ze zou de hele dag in huis blijven, had ze gezegd, en trouwens, denkt hij, Jonathan is nu toch thuis, - wist Mang - omdat hij onverwacht wil blijven eten - dat ze weg zou zijn, heeft ze hem opgebeld en waarom mij dan niet?
Waarom heb je me niet gebeld vóór je van huis ging? zegt hij als hij haar omstreeks twee uur bereikt. Ik ben niet weggeweest, zegt ze, ik heb niet opgenomen want ik kon verwachten dat het Mang zou zijn: ik had voor eten niet genoeg in huis, tenslotte zegt hij nooit op voorhand dat hij komt, ik hoef niet thuis te zijn. Kom jij vanavond, zegt ze, ik maak voor ons beiden dan iets lekkers klaar. Mang heeft bij Véronique gegeten, zegt hij, die heeft opgebeld dat ik dus onverwacht niet komen kon, ik heb dan ja gezegd toen ze me vroeg - om zich te verontschuldigen -: kom je vanavond niet?
Virginie rijdt langs het huis van Mang, zijn auto staat er niet, ze ziet, een beetje verderop, de auto staan van Véronique. Doet Véronique op dit moment hier boodschappen, denkt ze, is ze in Mang zijn huis, alleen, is hij er ook (is er iets met zijn auto zodat die op dit moment in de garage staat)? Ze stapt de winkel binnen (voor een lijstje voor het tegeltje dat ze voor Martha heeft gekocht (voor 't breien van die trui): een huisje staat erop, een boompje staat ernaast, er woont een vader die uit werken is, een moeder die bij 't raam te breien zit, de kinderen die spelen in het tuintje, schapewolkjes hangen in de lucht - het huisje hangt, het boompje hangt, er zijn geen moeder en geen kinderen te zien, het hele tegeltje is wit en blauw, denkt ze), ze stapt de winkel binnen en wie staat daar bij de toonbank?, Véronique zegt: laat u die mevrouw maar voorgaan, ik moet toch nog even rondkijken.
Ze was me te vlug af, zegt Virginie, en hebben zij er zaken mee dat
| |
| |
ik een tegeltje laat inlijsten, waarom, voor wie en hoe? Zij zegt (ik hoor het al): ze is weer geld aan 't uitgeven voor prullen; hij komt, hij zegt: je hebt geen tijd voor eten maken en je denkt: het geld groeit op zijn rug. Misschien zegt ze hem niets, zegt Male, wat kocht zij?
Ik ben in Halle bij de inlijster geweest, zegt Véronique wanneer ze Magdaleentje (rond een uur of vijf) bij Male af komt halen (Waarom wil ze dat kind steeds brengen en weer afhalen, zegt Virginie, en tussen Bellingen en Bogaarden nog wel! Waarom doe jij daar ook aan mee, zegt ze, waarom, wanneer ze belt: kom Magdaleentje halen; zeg je niet: ze kan toch beter met de fiets komen! Ze zegt: is Jonathan dan zoveel groter, die dan op en neer naar Halle rijdt? Wanneer ik hem zou willen brengen zou hij opkijken!), Ik ben in Halle bij de inlijster geweest, zegt ze, en wie kwam daar de winkel binnenstappen?, in de straat had ik haar auto opgemerkt net toen ik even wilde langslopen bij Mang, ik dacht: misschien is ze in huis, alleen? dacht ik, want Mang zijn auto stond niet in de straat (die kon natuurlijk ook in de garage zijn, al had hij me daarover niets gezegd), ik loop dan eerst nog binnen bij de inlijster, dacht ik (ik wil een aantal foto's samen in een lijst (van Magdaleentje toen ze klein was, onder andere) maar zó dat ik er, als ik dat zou willen, altijd uit kan nemen en er andere kan in de plaats steken, ze moeten het karton met klemmen vastmaken en dus niet spijkeren en dichtplakken), - ik stond net bij de toonbank toen ze binnenkwam, ik liet haar voorgaan en ze deed alsof ze werd betrapt.
Ze lachte met je houding in de winkel, je deed alsof je werd betrapt, zei ze, zegt Male in de telefoon. Als ik het was die zich betrapt voelde, waarom moest ik dan voorgaan en waarom is ze dan niet direct bij Mang in huis gegaan, zoals ze zelf vertelt? zegt Virginie.
Mang in een telefoongesprek met Véronique: ze heeft gezegd: waarom zou ik haar vragen, als jij vindt dat zij erbij moet zijn, dan nodig jij haar uit. En Male dan, zei ik, zegt Mang. Wat heeft dat met elkaar te doen, zei ze. Ik vraag: is Male uitgenodigd, drong ik aan. Die zou het niet verstaan waarom hij niet zou uitgenodigd worden, en ook: Jonathan heeft hem biezonder graag, zei ze. Dus Male komt, zei ik. Ik
| |
| |
weet het niet of Male komt, zei ze, ik zeg: hij vindt het vanzelfsprekend dat hij uitgenodigd wordt, en: Jonathan heeft hem biezonder graag. Dat laatste weet ik al, zei ik, ik vraag me af: past hij in het gezelschap dat vrij homogeen is voor de rest. Dat hoeft voor jou geen zorg te zijn, daar moet hij over oordelen, zei ze. Ik kom maar liever niet, zegt Véronique, het zijn toch allemaal oude kennissen van jou en Virginie. Maar Male komt, wees daar maar zeker van. Dat is zijn zaak, zegt ze, hij kan hier Magdaleentje komen afhalen. Ik heb toch liever dat jij komt, zegt Mang, als Male dan toch komt. Het is dus allemaal om hem, zegt ze, omdat hij niet begrijpen wil dat het veel rustiger zou zijn als Magdaleentje voor dat feest werd afgezet: ze is een kind onder de kinderen en tegelijk vertegenwoordigt ze haar ouders toch. Maar Male komt, daar zorgt ook Virginie wel voor, dat kunnen wij in geen geval verhinderen, alleen: hij zal jou asociaal noemen (weer eens) als jij niet wil. Ik moet bewust dus in haar val trappen: terwijl jij toekijkt, ja terwijl jij werkeloos of machteloos zult toekijken - je kunt er niets aan doen, dat weet ik, en tenslotte ben jij zelf het die in mij vernederd wordt -, terwijl jij toekijkt word ik in dat vreemd gezelschap - niemand zal ik kunnen aanspreken - te kijk gezet terwijl ik haar subtiele provocaties urenlang - denk al maar aan haar blik - trotseren moet.
Mang in een telefoongesprek met Virginie (hij had onmiddellijk gebeld, er werd niet opgenomen, vlak na schooltijd had hij weer gebeld, toen was het Jonathan, die zei: Mama die is er niet, Waar is ze? vroeg hij, Wanneer komt ze terug?, hij zei: ik weet het niet - moest hij dat zeggen zo: ik weet het niet?), Mang zegt: ik heb met Véronique gebeld, ze vraagt zich af: komt Male naar dat feest voor Jonathan?, zij zelf komt zeker niet, en dat begrijp je wel, daarom zou ik het ook verkiezen dat je Male duidelijk zou maken dat hij best niet komt, het is nu namelijk voor mij een zorg dat hij niet past in dit gezelschap dat vrij homogeen is voor de rest, en ik moet wel hierover oordelen, niet hij. Wat leuter jij, zegt ze, het is nu dinsdag, eer het vrijdag is heeft Male jouw vriendinnetje zo overtuigd dat ze naar Brussel rijdt om er een feestjurk te gaan kopen, en dan komen ze, te zamen met hun kind, dat maakt het allemaal gewoner en voor Male draaglijk, ik bedoel: het kind, - maar niet voor jou misschien: ik zal
| |
| |
haar aan de gasten moeten voorstellen, ze krijgt een ereplaats aan tafel en ik zeg: dit is ze nu, dit is nu Véronique.
Nadat Male stilletjes vertrokken is (half acht) is Virginie tot tien uur blijven uitslapen. (Hij was al wakker vóór de wekker af zou lopen, hij is uit het bed gegleden, heeft het mechanisme uitgeschakeld, heeft zijn kleren aangedaan in het half duister, nagekeken of hij niets vergat, toen ze zich half nog slapend omdraaide heeft hij zich over haar gebogen, haar gezoend, gefluisterd: slaap nog wat, ik ga nu maar; toen hij het huis uitging blafte de hond niet maar hij bleef hem nastaren, hij dacht: wat is het doods in deze buurt; toen hij nabij de bocht omkeek (de laatste plaats vanwaar haar huis te zien is) dacht hij: gisteravond kringelde de rook vol (vrolijk) uit de schoorsteen, ik kwam aangereden en ik dacht: hoe vol (hoe vrolijk) kringelt hier de rook, ze brandt de open haard; ik kwam naar binnen en ze zat me op te wachten, glimlachend, een grote ruiker lag in cellofaan verpakt op tafel, naast de tafel stonden rubberen laarzen die ik eerst moest aanpassen, ze waren aan de enge kant, dat was niet erg, ze kon ze in de winkel omruilen, de fles heb ik ontkurkt zonder de stop te laten schieten, hem minutenlang tegen de fles gedrukt houdend, ze lachte: laat hem los en mors dan toch! riep ze.)
Ik ben tot tien uur blijven uitslapen, zegt ze hem na de middag in de telefoon, je pilletje heeft me opnieuw doen inslapen. Heeft ze gezegd, zegt ze: kom morgenvroeg naar Magdaleentje om met haar te eten en haar naar de school te doen, want ik voel me te ziek; of heb jij haar direct gezegd: ik kom om Magdaleentje naar de school te doen, jij zult te ziek zijn en dan kun je uitslapen? Denk jij, zegt Male, dat die telefoon van haar mij minder heeft geschokt dan jou? Dat ik de keuze had? Waarom heb jij nog steeds de keuze niet, zegt Virginie, als zij jou opbelt op een onbehoorlijk uur (waarom nam ik ook op!) omdat ze weet dat je bij mij bent en ze dus veronderstellen kan dat wij de ochtend samen zullen blijven: ze krijgt verschrikkelijke hoofdpijn, ze stuurt Mang de deur uit (zij zegt jou dat ze Mang de deur heeft uitgestuurd, Mang zegt dat hij niet langer blijven wou), ze belt je op.
| |
| |
Wat matigt die zich aan, ze belt jou op! roept ze.
Rond tien uur 's avonds (Male zit te kijken naar de televisie, eerder: zit te denken wat hij nu zal doen) staat Virginie plots bij hem in de kamer: ik vroeg me af, zegt ze, wat zou hij doen? Ik wilde je niet opbellen en ook niet aanbellen, misschien zou ik een briefje in je bus steken, dacht ik. Je wilde me verrassen? zegt hij en hij kijkt haar aan. Mijn bloemen stonden nog in cellofaan verpakt, zegt ze, dat heb ik pas gemerkt na onze telefoon. Nadat ik ze naar Martha was gaan doen - die zal ook nooit begrijpen waarom ik daar met een ruiker aankwam -, toen vond ik Jonathan al thuis van school, die stond de laarzen aan te passen en ze passen hem precies. Ik kan begrijpen hoe de hele toestand jou heeft pijn gedaan, zegt Male, - mij niet minder dus -, geef jij die laarzen maar aan Jonathan.
De nieuwe school voor Magdaleentje: in de grond is dit, zegt Male, toch een praktisch en een zakelijk probleem. Omdat het praktisch is en zakelijk, zegt Véronique, kan het de school van Jonathan niet zijn. Weet Mang dat, zegt hij, dat jij daar zo over denkt? Mang weet dat ik geen moeilijkheden uit de weg ga, zegt ze, en dat ik er ook geen nodeloos wil bijmaken.
Waarom is het voor haar zo vreselijjk, zegt Virginie, alleen al de gedachte dat wij samen aan de school staan en ons kind opwachten? Als dat vreselijk zou zijn, is het voor mij dan niet net even vreselijk? Wie heeft de sfeer vergiftigd, wie heeft zelfs de vriendschap van de kinderen een hak gezet?
(Hoe komt het dat de kinderen elkaar niet opzoeken? zegt Véronique, Magdaleentje zal nooit vragen om met Jonathan te spelen, Jonathan heeft eens gezegd: jij bent mijn vriendje niet.)
Mang belt rond zeven uur naar Male, vraagt of Véronique bij hem is, of hij misschien weet waar ze zou zijn. Male weet nergens van (dit is ook waar), hij zegt niet: Virginie is hier (dat wordt ook niet gevraagd), hij zegt niet: Jonathan en Magdaleentje spelen hier (d.i. Virginie is niet alleen gekomen, Magdaleentje is door Véronique hier afgezet), hij denkt: ik zou met Mang over dit alles in vertrouwen moeten kun- | |
| |
nenpraten. Mang denkt: hij zegt geen woord teveel, geen woord zal achteraf kunnen gebruikt worden dat moeilijkheden kan veroorzaken, zo van: Waarom heb jij dat niet gezegd? Ik wist het niet. Hoezo, jij wist het niet, ik heb met Male nog gebeld om zeven uur, hij zei: -.
Wat ik ook doe, zegt Virginie, het wordt toch in mijn nadeel uitgelegd, wanneer komt ze het kind weer ophalen? Dat weet ik niet, zegt Male, die niet tonen durft dat hij hierover ongerust is: Véronique die dadelijk misschien komt binnenvallen, de twee vrouwen die weer met elkaar geconfronteerd worden, de kinderen die aanvoelen dat samen spelen (bij de moeder van de ander zijn) altijd weer spanningen tussen de ouders kan teweegbrengen. Hij zegt: Mang belt me op, hij vraagt waar Véronique is, weet ik niet, zeg ik, hij zal dus wel veronderstellen dat ik Magdaleentje bij me heb, tenzij hij denkt dat ze te zamen met haar moeder weg zou zijn, maar dit gebeurt maar zelden, - waarschijnlijk belt hij jou nu op, treft je niet thuis, treft Jonathan niet thuis, hij denkt dus: Virginie en Jonathan zijn bij hem, Magdaleentje ook is bij hem, en zo dadelijk misschien gaat Véronique er aankomen, wanneer ze Magdaleentje afhaalt zal ze me niet bellen vóór ze met het kind weer thuis is, dat ze het bij Male heeft gedaan dat zal ze trouwens nog verzwijgen ook.
Hoe onbegrijpelijk het ook moet zijn (voor elke buitenstaander, voor de buitenwereld in het algemeen), hoe onaanvaardbaar kwetsend ik het vind, toch is het dan maar beter dat die kinderen niet op dezelfde school zitten, zegt Virginie, we hoeven er geen nodeloze moeilijkheden bij te maken. Ik ga naar huis, zegt ze, misschien belt Mang me inderdaad op, en misschien komt zij hier dadelijk al aanrijden.
Véronique is thuis met Magdaleentje, ze denkt (volgens de laatste afspraken, die waren niet formeel maar deden haar veronderstellen wat Mang had gedacht over de tijdsbesteding van vandaag), ze denkt dat Mang bij Virginie en Jonathan kan zijn, misschien is hij met Jonathan in Halle (daar is heel wat knutselwerk te doen: de zelfbouwkeukenkast b.v. moet nog gemonteerd worden), in dit geval, dit laatste, denkt ze, kan ik hem eens even bellen om te vragen: wat dacht jij vanmid- | |
| |
dag of vanavond alleszins te doen (wilde je langskomen?); misschien, denkt ze, heeft hij uitzonderlijk ook Virginie gehaald of laten komen (de gordijnen aan de voorkant zou zij wassen - niet die van de erkerkamer (ze had hem nog gezegd: laat haar nu niet die van de erkerkamer, als je niet tenminste wil dat ze nog eens verknoeid worden) maar de gordijnen van zijn keuken en de rommelkamer - als zij die gordijnen wast, gaat ze ze zelf waarschijnlijk afnemen), ik bel maar niet, denkt ze.
Mang is met dossiers bezig maar kan er evengoed mee ophouden, hij denkt: is Véronique bij Male, moest ze niet met Magdaleentje en met hem nog naar zijn ouders toe (dat uitgesteld bezoek van voor een week), ging ze dan niet meteen ook zaken met hem regelen (de school van Magdaleentje, wat belangrijk is voor de verplaatsingen - het kind moet door hen beiden kunnen worden afgehaald en tegelijk moet er een andere school gezocht worden dan die van Jonathan)?
Male wacht op de telefoon van Véronique, hij denkt, ze is misschien toch weg met Mang of is die Virginie gaan afhalen - óf Véronique óf Virginie zouden mij toch moeten gebeld hebben.
Virginie is maar een lange wandeling gaan maken met Jonathan, ze is er zeker van dat Male in de mening is dat ze naar Halle toegaat om er de gordijnen af te nemen - dat Jonathan misschien blijft knutselen (de zelfbouwkeukenkast) en dat ze hem daar weer gaat ophalen, ze denkt: ik ga vandaag niet want wie weet is Véronique er toch en als zij er niet is en als hij niet bij haar is (het stond anderzijds zo goed als vast dat ze met Male naar zijn ouders ging - dat uitgesteld bezoek), als hij de hele dag alleen is wordt het misschien een vervelende bedoening, denkt ze, dingen die ik uit de weg ga, ik ben niet meer thuis wanneer hij belt.
Wanneer de avond al gevallen is (rond negen uur) hoort Virginie een lichte auto langskomen, ze holt tot bij het raam, ze ziet de achterlichten (ze herkent de vorm) van Véronique haar auto die waarschijnlijk van bij Male komt, ze volgt de lichten tot het einde van de weg, daar draaien ze de straat naar Halle in.
Was ze bij jou, zegt ze, heb je me daarom niet gebeld, ze rijdt naar Halle toe. Ik dacht dat jij in Halle was, zegt hij, ik heb de halve dag op haar gewacht, we zouden voor dat uitgesteld bezoek naar Brussel gaan.
|
|