| |
| |
| |
Lucienne Stassaert
De poppen van mevrouw Tristo
1. De onbekende geliefde
Als om hem te verwelkomen, troont Beatrice op de divan. Nog zonder ogen en gekleed in Nina's purperen avondtoilet wacht ze hem op, manipuleerbaar als een vrouw zonder ruggegraat. Een zwarte sjaal dramatiseert haar roze hals, haar platte vingers houden de franjes vast. Gisteren was het nog een mummie die Nina aan het bewerken was maar nu bezit ze al de charme van een hulpeloze heks.
Was Nina bezig kralen uit te kiezen toen ze er ineens genoeg van kreeg? Ze liggen klaar op tafel om ingenaaid te worden naast klusjes garen en een briefje: ‘Wacht niet op mij vanavond. Ik ben naar Caroline.’ Daar staat hij, alleen met de zekerheid dat ze hem weer eens berooft van zijn geduld.
Minneke Maan zit niet meer onder de kandelaar. Het licht van de valse kaarsen die door een blote Eva met loden armen opgetild worden, valt nu niet meer op Minnekes rode pruik maar op de dijen van het kitscherig kindmeisje. En Shéhérazade is naast de platendraaier terechtgekomen?
Nog meer lichten aanknippend, raakte hij even het gezichtje van de onbekende geliefde aan. Hol van verdriet kijkt ze hem aan... zoals Nina, jaren geleden. Sindsdien fluistert Nina hem met elke nieuwe pop een vonnis in dat ze niet zou durven uitspreken en houdt ze hem op de hoogte van haar vervreemding. Als ze pasteltinten en zijde gebruikt, vermoedt hij dat ze verliefd is. Fluweel seint hem haar ontrouw door en kant meestal het einde van een verhouding. Maar nog nooit heeft ze een pop in een van haar jurken verkleed zoals vandaag Beatrice... Het marionettenspel kan beginnen - zonder touwtjes en met zeven Nina's die maar een zin zeggen: ‘Ik kom misschien niet meer terug.’
Nina vecht weer tegen de herfst, denkt hij. De zwevende kleuren van de bomen die nog even boven het distelige gras uitgloeien, kondigen nu voor haar al de blauwte aan van een dood seizoen. Dan breekt ze uit of verdwijnt ze voor enkele dagen. Het zal wel een instinct zijn waarvan hij de blinde kracht vergeten is.
| |
| |
Gisteren schoot die pijn weer door hem heen - de stuipen van oktober. Dat was in de autobus net voor de schemering. Hij had de koperen gloed van een park zien voorbijschuiven, het vuur van de rossige bladeren. Blozend van opwinding leken de bomen een rijpere lente te beleven terwijl de dood al aan hun zachtste kant trommelde. En met die pijn had hij zich niet willen vereenzelvigen... De natuur voerde gewoon een van haar seizoenen op, het voorlaatste bedrijf was aan de gang. Zou Nina het doek sluiten? In haar poppenhuis zullen de planten niet doodbloeden. Hun vingers kruipen er de muren op, wijzen naar Beatrice en weven haar verder met hun schaduwen in, als om de geest van Nina te beschermen. Die tintelt nu ook in de kristallen flesjes en heeft de kamer in bezit genomen. En wat zingt het portret van een Jugendstilschone hem voor? Toch wel het refrein van Nina's verlangen: versier me, versier me, versier me...
Met Shéhérazade in zijn arm is hij naar het buffet gelopen. Hij installeert haar onder de kandelaar - een impuls waar hij niet aan kon weerstaan. Wat bezielde Nina? Ze had Minneke ergens weggeborgen en was hier weggevlucht... Er is geen ontkomen aan de wet van het verdriet. Zeker niet wanneer je het achter glas bewaart als het mooiste wat er kan zijn: heimwee naar heimwee. Zo voelt hij zich, af en toe. Hij vecht dan niet langer... tegen haar of tegen zijn onmacht? Het is een beeld dat hij verdringt, al geeft Nina het weer in de materie en in de uitdrukking van haar poppen. En hij herkent het nu ook in de zieke plant op de vensterbank.
Nina had hem de vingerplant gegeven om er zijn bureau mee op te fleuren, alsof ze hiermee de sfeer van het reisbureau neutraliseerde. Maar de plant verschrompelde er zienderogen en had zijn bladeren laten afsterven. Toen het licht hem al niet meer raakte, was hij geleidelijk ook doof geworden voor het lawaai van de telexen, het tirannieke telefoongerinkel en het daverende ritme waarmee de typistes het zakelijke alfabet afratelden. In zo'n glazen kooi moest hij wel kapotgaan, beweerde Nina. De natuur werd er immers gereduceerd tot kleurenfolders? Juist dát stelt me gerust, denkt hij. Want de dingen hebben er geen verleden, ze wasemen geen ziel uit. En de herfst is er, nu ze het zomerprogramma voorbereiden, al een voorbijgestreefd seizoen. Wie zou nog durven beweren dat de realiteit geen fictie was?
| |
| |
Die droom houdt Nina in haar fin-de-siècle salon in leven: ‘Ik ben mooier, zwoeler en melancholischer dan de werkelijkheid. Als ik verga, zal het van wellust zijn. De stilte zal dan nooit meer terugkeren en voorgoed verloren zijn...’ En zo bevriest ze hun herinneringen tijdens de minuten stilte die ze met Selerina, Papavertje of met het Klachtenwijfje houdt, minuten zonder secondenwijzer, buiten de wet van deze tijd.
Zal ze morgen de ogen van Beatrice innaaien? Die zullen hem dan verklappen waar Nina aan toe is. Aan de kleur van de kleine kraaltjes die in een cirkel rond de pupil haar blik bewaken, zal hij Nina's ontgoocheling of haar verwachting kunnen aflezen. Steeds verleidelijker wordt nu ook de illusie dat hij haar op een dag alles zou mogen bekennen. Alles? Veel heeft hij haar niet te zeggen: ‘Wil je in mij berusten? Laat mij je broer zijn, ik kan niet anders.’ Dat is zijn vurigste wens. Haar blik zou hem dan niet meer kwellen - ogen die hem dieper aftasten dan vingers door kunnen dringen. De wijze Nina die hij zich voorstelt, zou op haar poppen lijken: een vrouw zonder tranen met kraaloogjes.
‘Jij zou ons dan buitenwippen, Mijnheer Tristo...’, zinspeelt de onbekende geliefde. Nee: de onbekende Nina. Of stelt ze soms nog een andere vrouw voor? Het is de enige pop die haar ogen kan sluiten met wimpers als de poten van een razende kruisspin. In die eerste pop had Nina toen haar verweer uitgedrukt: ‘Ik weiger die pijn zonder naam!’ En toch hoopte ze nog dat hij zou genezen... dank zij haar erotisch fluïdum? Maar ze kon niet verhinderen dat hij impotent bleef. Zou blijven - daar komt haar angst op neer.
Nina betovert alleen zichzelf. Zou ze begrepen hebben dat hij haar warmte nodig heeft omdat die hem verdooft? Hij biedt al zo lang geen weerstand meer. Waarom zou hij? - Hij slorpt het op, haar fluïdum... ‘Wacht niet op mij, vanavond...’ Uit de fors getekende hoofdletter is een aarzelende kleine a getuimeld. En dan: cht... We zwijgen er over, Tristo. Is het de onbekende wel die hem nu voorzegt wat hij niet wil horen - woorden van een hysterische Nina: ‘Je zult me nooit genoeg kunnen verwennen. En je voelt afkeer voor mij, beken het maar. Kijk eens wat er uit onze incestueuze vervreemding voortgekomen is of weet je niet dat mijn poppen je kinderen zijn! Minneke Maan heb je
| |
| |
tijdens mijn verduistering verwekt. En de onbekende is ons mongooltje. Haar moet je met mij begraven in een glazen kist zoals Sneeuwwitje. Waarom laat je Shéhé onder de lamp verkwijnen? Ze brandt daar nog eens op’.
Ineens kaatsen de spiegels het salon als een grote illusie terug. De kleur van sinaasappels in een glazen schaal zingt hem nog de smaak van de dingen voor - muziek die van alles afscheid neemt. En daar geniet hij van... Zo had hij Nina ook willen vinden als een herinnering. Maar zij wil tastbaar en vooral besmettelijk zijn. Als ze om liefde bedelt, voelt hij inderdaad soms afkeer voor haar. Haastig bevredigt hij haar dan en geeft hij toe aan zijn felste obsessie: wanhopig te mogen worden en haar toch niet te verliezen. En strelingen improviserend, leert hij zich kennen als een goochelaar. Ondertussen loodst zij hem haar zuigmond binnen die fluwelig en zoet smaakt als het lillende hart van een bloem. Als hij dan van haar afglijdt, heeft ze geen scherpe randen meer. Daarom overwint ze hem. Ze is overal rond en draait op eigen kracht. Zij laat hem los, wat dacht hij wel!
‘Er gebeurt hier nooit iets’, knikt Beatrice. ‘Laat mijn jurk met rust! Neem Minneke Maan maar - Nina zal haar wel op jullie bed hebben gelegd. Ze wil zich nog steeds verontschuldigen... dat heb jij ook niet door. Maar jij houdt vooral van harde en doorzichtige dingen. Misschien hou je zelfs meer van die andere wereld, buiten? Ik weet hoe opgelucht je hier 's morgens weggaat. Je laat Nina dan achter in haar decor, alleen met de planten die haar bedriegen want wij spelen hier de hoofdrol: wij en al de dode dingen rond haar. Je zou ons eens binnenste buiten moeten keren - al die Nina's zonder ingewanden! En je moest eens voelen hoe ze met haar naald op en neer gaat. Of dacht je soms dat ze zomaar haar obsessies in ons vastprikt? Ze wil ze kwijt omdat jij dat van haar verwacht. Jouw geduld heeft hier alles aangetast en de dingen lam gelegd. En wij versieren haar eenzaamheid... Zo houdt Nina jou toch ook in leven? Kijk maar eens rond. Die valse bladeren en glazige rozen in een loden stramien: in alle kleuren en zonder geuren. Arabesken op de muur en vogels zonder stem in een bevroren lucht zwevend. En nu probeer je je onrust te temperen. Je wacht af, Mijnheer Tristo.’
Shéhé verbergt ook nog een geheim. Of een holte waar Nina verloe- | |
| |
dert. Is hij nu ineens tot bewustzijn gekomen? Tot zijn bewustzijn. Wat een vreemd gevoel... alsof iemand het hem ontfutseld had. Nee, hij is niet slechts af en toe de verliezer. Hoe lang zal Nina hem nog dulden als de trouwste klant van haar boudoir? Want hij woont bij haar in en koopt haar liefde af met geld dat ze verstrooid van hem aanneemt alsof hij haar met zijn loon zou willen vernederen. En nooit komt er een eind aan de beschuldiging: ‘Jij? Jij bent overal een toeschouwer!’
| |
2. Rondgang
Op het aanrecht heeft ze zijn avondmaal klaargezet. Het is dit keer een nogal summier maal - twee blinde vinken met veel saus. Ze zien er smakelijk uit, die loze beestjes. En bij de lege fles sherry op het keukentafeltje liggen nog een paar ongeschilde aardappelen en een krop sla in krantepapier. Hier heeft ze dus voor het raam gestaan, de tuin beloerend die in de ban van de herfst is gekomen en naar dat Requiem luisterend als naar de stem van een stervende moeder. En toen heeft ze zich laten gaan... Eerst met sherry en daarna?
In de hall valt de stilte op hem neer. Het is er een vol littekens en die tijd is nog niet om. Hij moet er door - Nina laat hem die stilte na. Toen haar tijd gekomen was, kroop ze uit haar vel. Nee: uit het cocon. En toch waait ze hem tegemoet in de badkamer... Daar verspreidt ze zich rond hem in poederachtige geuren en tintelingen. Tientallen doosjes met roze en okeren tinten herinneren er hem aan de zachtheid van haar huid of aan de plekken waar Nina zijïg wordt als de koude glooiing van een satijnen bruid. Wat een beproeving is de herinnering aan Nina die met water speelt, dartel als een schuimend teefje! Hij kent die oprisping - iets in hem wil nog niet toegeven. Het zal de jonge Tristo wel zijn die zich Nina in al haar glorie inbeeldt net voor de samenzwering. Want dat is de liefde toch? Tegen de tijd samenzweren.
‘Je zou naar een restaurant gaan’, zegt de oude Tristo. ‘Ik hoor haar nog lachen’, antwoordt de andere. Als hij de deur van de slaapkamer opent, grijnst Minneke Maan hem aan. Mettertijd heeft hij haar als een natuurwijfje herkend, een Nina met een schoot vol eitjes. Maar
| |
| |
de mistroostige hoer die nu op hun bed ligt, herinnert hem aan een nog veel vroeger vernedering: ‘Gaat het niet, jongen?’ Toen was er al die weigering, denkt hij. Maar wat betekent ‘toen’? De jaren vóór Nina of vóór de laatste diagnose van de dokter...? Ook de hoer had goede bedoelingen, ze wou hem bevredigen. Maar de vrede die hij zoekt... wie heeft hem die gegeven?
‘Eindelijk ben je daar’, zucht Minneke Maan. ‘Heeft Nina je naar mij toegestuurd? Jij bent altijd een bode, Mijnheer Tristo. En ik stel Nina dus weer voor. Kun je er genoegen mee nemen?... Wat zoek je in de kleerkast? Toch niet jullie verleden... Laat dat maar aan ons over - wij maken het waar. We houden het al jaren in bedwang! Waarom heb je de onbekende geliefde niet meegebracht? Ga haar halen en leg haar naast mij op bed. Dan kan de driehoeksverhouding beginnen: de onbekende, jij en ik...’
Een rode jurk met zwarte motieven betastend, doemt Nina weer voor hem op en de herfst die op een koortsige lente leek. Dood vuur... en dan? Elke Nina is een ander seizoen, alleen de laatste bedreigt hem: de vrouw in het mantelpak. En de groene jurk met de kleine knoopjes... Ze liet soms het hoofd op zijn schouder rusten als hij haar uitkleedde, en ze wist dat hij haar opzettelijk zo traag losknoopte want de jurk en Nina zijn één. Nu ook nog - ze glijdt van een kapstok af. Hoe loom is hij geworden van haar geuren; ze daagt hem uit met haar bronstig parfum voor perverse weduwen. Dat is ze, hij geeft het toe.
In het blauwe mantelpak is ze meer dan eens met hem meegegaan naar de dokter. Ze trekt het nu niet meer aan: ‘Het is mijn boetekleed’, zei ze. Maar Nina is geen boetelinge. Soms laat ze hem los als de lente of de herfst weer kwaad bloed zet: ‘Jij raakt mij niet meer aan’, zei ze. Ach, ze weet niet wat er daarna gebeurt: met hem, met haar, met hen. Hoe hun verdriet dan na haar orgasme opborrelt, wil ze niet horen. En of er een fascinerende zeepbel traag uiteenspat... De eerste keer had hij haar bijna bij die ervaring betrokken. Maar Nina luisterde niet en lag naast hem als een onbekende. En de zeepbel werd alsmaar mooier en viel stil in de kleuren van de regenboog. Zou het de bloem van de dood zijn die uit zijn penis opbloeide - rozig, groen en blauw? Heel zacht hield ze op - de bloem, de dood en Nina - als de ademloze frase van een te ver doorgedreven melodie.
| |
| |
| |
3. De kooi
‘Wij wachten nog op Serafien’, zegt de man met de zwarte pruik. Waarom stelt de jonge man die haar bij de circustent stond op te wachten haar niet voor? Hij is de enige die niet geschminkt of verkleed is. Spelen er hier geen vrouwen mee of zou de magere figuur met het grijze kroeshaar een meisje zijn? Ze zit op een kist en veert soms ineens recht om buitelingen te doen. En daarna fixeert ze haar alsof Nina zich iets zou moeten herinneren.
‘Wie is Serafien?’ vraagt ze. ‘De mooiste temmer van de wereld’, antwoordt de jongen. Als hij zijn hand op haar schouder legt, blaast hij in haar gezicht: ‘Er zit poeder op je neus. En je haar is veel te kort geknipt, Nina. Vroeger had je meer allure. Op veertien jaar was je al een kleine femme fatale...’ Daarop danst hij weg en bij de uitgang van de tent trekt hij nog even een grimas.
Ze weet nu wie hij is: haar eerste minnaar, de jongen met de pik. Zo noemde ze hem, toen. De nacht dat ze afscheid van hem genomen heeft, zag hij er net zo grimmig uit. En nu laat hij haar achter... Ze is hier niet in een gewoon circus beland, al beweerde hij dat er tijgers door vlammende hoepels sprongen. En wat willen de andere clowns? Ze lijken op oude kinderen, op waardige en ook een beetje trieste wezens die maar een rol kennen. Terwijl ze woorden in de lucht schrijven, komen ze plots in een kring bij haar zitten.
Hun kostuum is nogal sjofel. De buitelaar draagt een zwarte, satijnen schort en de man met de zwarte pruik een versleten kazuifel met glinsterende sterretjes. Hij ziet eruit als een van de drie koningen die veel te laat in een leeg kerststalletje aangekomen is. En de vogelman intrigeert haar. Groene pluimen bedekken zijn gestalte en zijn vingers strekt hij als klauwen naar haar uit. Zijn naam hoeft ze niet te raden - hij is nog een van haar oude liefdes. En de vierde clown is gekleed in een wit pak met zwarte knopen, versierd met een rode gordel waaraan kleine en grote fluiten bengelen. ‘Hou op met die gebaren!’ roept ze. ‘Ik zet jullie thuis wel op. Daar maak ik poppen, een voor elke dag van de week. Ik wil ze nu een minnaar geven... misschien wel die Serafien. Juist daarom moet ik hem zien!’
‘Serafien laat altijd lang op zich wachten’, antwoordt de man met de
| |
| |
zwarte pruik. ‘Maar de kooi is vrij - je kunt er over beschikken. Wil je circusmuziek horen, Nina? Daar hou je van, zei André. Op die muziek dansen onze paarden en zo hebben wij ze gedresseerd. Iedereen is hier getemd, weet je dat?’
Heeft de buitelaar haar reactie verwacht? Hij komt al naar haar toe om haar te troosten maar de Verloochende verhindert dat. Die man kan geen andere naam hebben, denkt ze. ‘Wie voor Serafien komt, moet eerst naar mij luisteren. Je weet wie ik ben. En ik zal het je in alle tonen vertellen... hoe mooi Serafien is. De eerste toon zal nog vredig klinken. De tweede al minder en na de derde fluittoon zullen we je naar de kooi begeleiden. Dan zul jij ons zeggen wie je minnaar mag worden.’ Daarop neemt hij de kleinste fluit en als hij merkt dat ze zich kan beheersen, knikt de Verloochende goedkeurend. Wat stelt hij zich voor! Met de angst die hij haar inboezemt, heeft ze al jaren leren leven.
De eerste toon klinkt inderdaad heel vredig. Roze, blauwe en groene pastelspoken ritselen voorbij en lossen op nadat ze een deur openden. Nina heeft nu uitzicht op de gang met de kooien. Ze zijn, op een na, leeg. Er zit een dwerg in de laatste kooi en die speelt met een bos sleutels? ‘Geluk is speelgoed’, mompelt hij. ‘En omdat het heel lang zou duren, hou ik al die sleutels bij. Dadelijk komt er hier een wijfje en dan zoeken we samen naar de juiste sleutel. Die steek ik dan in haar gat en dan wil ze nooit meer buiten...’ Nog hoger klimt de klank en de Verloochende houdt maar een korte adempauze alvorens de herfst te blazen, het seizoen dat haar zal vernietigen. Want daar zijn de bruine, verschrompelde wezens al die op haar poppen lijken in hun eerste stadium. Zachtjes bewegen ze hun hoofd op en neer tot hij hen een sein zal geven om te sterven of om te paren. Heet de liefde hier Serafien? Ze kwam te laat, hij zal niet meer opdagen. Als het winter wordt, zal ze een sneeuwman maken. De Verloochende zal voor sneeuw zorgen en af en toe ook voor een minnaar. ‘Ik wil nog een pop maken,’ zegt ze. ‘Daarna zal ik doen wat je wil.’ Woedend slingert hij haar in de kooi: ‘Als je je partner niet kiest... dan neem ik de beslissing.’ En nu hoort ze haar eigen stem. Is het haar stem of de schreeuw van een moegetergd dier dat voor zijn driftleven vecht? ‘Nee! Ik wil niet met een dwerg paren!’
| |
| |
De man aan haar rechterzijde is helemaal geen dwerg. Hij snurkt uit volle borst en ruikt naar paarden. En wat een imponerende rug heeft hij, de rug van een boerepaard in prima conditie. Hoe werd ze zo ineens op hem verliefd? Toch niet omdat ze zoveel gemeen hadden... Dat zei hij, gisteravond.
Hij zal ook wel anders kijken als hij haar dadelijk in bed gewaar wordt: nuchter en al niet meer zo nieuwsgierig. Anders praten ook, ze kent dat: ‘Laat mij je het hof maken’, zei hij. En zo'n ouderwetse uitdrukking paste niet bij hem. Hij had die manieren trouwens meteen achterwege gelaten toen ze hier binnenkwamen. En hij had champagne besteld om hun sexuurtje te vieren. Dat zei hij niet maar daar kwam het op neer - sex in een kamer voor reizigers. Een fles is onder het bed gerold, ze weet nog precies wanneer. Zij rolde toen met hem over de vloer. Wat zei hij weer? ‘Kom, warm beestje... Ik zal je?’
Temmen of dekken - dat had ze niet verstaan. Maar hoe is ze dan in bed terechtgekomen? Eerst in bed en daarna in die droom. Wat een trip - ze is op reis gegaan. Niet lang want de Verloochende liet haar niet los. Morgen komt hij weer thuis met een geschenk. Met zijde voor haar pop of een juweel voor haar. Wil je mijn zuster worden, Nina? Dat vraagt hij niet - zo diep kan ze niet lijden.
En nu huilt ze toch. Ze moet maken dat ze hier wegkomt. Weg van die grijze, amechtige sfeer. Dit is pas de kamer van de herfst, tegen haar verloedering is niets meer te doen. Lelijke meubels stemmen hier overeen met de verschoten irissen van het vieze behang. Alsof de kleine en zoveel trager dood van de dingen toch nog een povere schoonheid in leven houdt, wekken chagrijnige theerozen in een pseudo-chinese vaas weer dromen van wellust op bij haar.
Hou het nog even vol, denkt ze. Misschien komt hij 's morgens nog meer op dreef, er zijn van die gezonde, geile minnaars. Ach nee, ze is al bevredigd. Voor hoe lang? Daar is de cafard: sex is nooit waar.
En het waterkraantje piept ook al. Het spettert koud water waarmee ze zich wast. ‘Jij bent net een poes’, zegt Robert. ‘Je zou je nog moeten likken, Nina. Kom eens hier, heet wijfje.’
‘Geef me maar een afscheidskus’, antwoordt ze. Ongelovig kijkt hij haar aan: ‘Nog een keer - een vluggertje.’
| |
| |
| |
4. Rondgang
‘Caroline heeft getelefoneerd. Ze vroeg waar je bleef.’ Vastgeprikt op de sjaal van Beatrice houdt Tristo's briefje nog veel meer zijn vragen in. Nee - het is er maar een: waarom? En de pop zit er verkreukeld bij. Hij is natuurlijk weer op de divan ingedommeld en heeft Beatrice platgeknepen tijdens zijn slaap. En Shéhé droomt nu onder de kandelaar? Ze leunt iets voorover, nog net de blote dijen verbergend van het meisje dat hij niet meer wou zien. Had hij soms ook last van de stilte die haar nu verlamt?
Sinds wanneer hielden de dingen dan hun adem in... Nu liggen ze nog stil, maar een verkeerde beweging zou de sluis van de angst kunnen openen. En die eindeloze stilstand heeft hij bevolen zodat ze zich van geen tijd bewust geworden is. Wat is hij sluw - het leven loopt hier achter. En dat wist hij, al jarenlang. Maar vandaag zal ze hem betrappen, Beatrice gaf haar het eerste sein: ‘Kijk hoe hij mij toegetakeld heeft. Nog voor ik mijn ogen zou kunnen sluiten, heeft hij al iets in mij gedood. En zo zul jij worden, Nina. Zoals ik... als je bij hem blijft.’
In de slaapkamer liet hij de onbekende geliefde achter. Die heeft hij op een stoel gezet en een nachtjapon onhandig over haar lijfje gedrapeerd. Dat zal wel na middernacht gebeurd zijn toen hij zijn twijfel niet meer aankon. Daarom nam hij ook geen andere pop, want de onbekende... dat is hun verdriet. Minneke Maan slaapt nog ongedeerd op bed, maar wat heeft hij in de kleerkast uitgericht! Hier heeft hij haar genomen - Tristo is een fetisjist. En wat vraagt zij hem? Versier me, versier me, versier me... Dat nooit meer, het is te vernederend. En om de uren van zijn nachtwake te doden, heeft hij daarna weer naar muziek geluisterd. Eerst naar Schubert en dan Mahler - die symfonie ligt nog op de platendraaier. Vroeger genoot ze daar ook van. Toch van die melancholische spasmen, net sublieme stuiptrekkingen van een minnaar die hysterisch werd. Toen hij besefte hoe laat het was, liet hij ‘het meisje en de dood’ binnen: voor hem, alleen voor hem.
Zou ze nog wel poppen maken... Ze is verliefd, niets aan te doen. En ze had meteen een jurk gekocht, Tristo zal ook wel weten waarom.
| |
| |
Daar is de tweede cafard van de dag. Het is zo'n stemming zonder kop of staart en zo kan ze uren voor zich uitstaren, te loom om iets te doen. Maar nu zitten er lichtjes in de uren - kleine, rode lichtjes. Robert had een van de theerozen genomen en de blaadjes op haar buik gestrooid. Dat had ze niet van hem verwacht, zo'n romantisch afscheid.
Hij zou haar opbellen, zei hij. En daar wacht ze nu al op? Ze wil met hem paren, tegen de dood op. Zou ze zich in stand kunnen houden in zijn milieu van wijnhandelaren, kroegbazen en drinkhoertjes? Ze heeft zo lang in een precieuze wereld geleefd. In een andere eeuw, zei Robert. ‘Waar kom jij in hemelsnaam vandaan? Je leeft niet in deze tijd, Nina.’ Was zij soms een wijfje dat gevangen gehouden werd zoals de haremvrouwen van een sultan? Met Caroline ging ze wel eens dansen in de nachtclub waar ze hem gisteren had ontmoet. Robert kwam er niet als toerist of om te dansen zoals zij. Hij kende die rosse buurt op zijn duimpje. Waarom zij er ineens alleen naartoe wou gaan, dat begrijpt ze zelf niet. Het zal wel zoiets als wijfjesdolheid zijn... en dát had Robert meteen door.
Binnen een uur komt Tristo thuis. Maar ze kan hem niets bekennen - Robert is zijn eerste rivaal. Een verhaaltje verzinnen? Daar komt ze dadelijk wel op. Verveeld rekt ze zich uit en staat dan op om de televisie aan te zetten.
‘...De tijd is een dief: hij neemt wat hij wil, hoe je je ook verzet. Het is nutteloos.’
‘Jij kon de stilte niet verdragen... Nee. Dan nam je de fiets. Zelfs nu kijk je er naar, schichtig als een muis die even uit zijn kooi loopt en dan terug.’
‘In de kooi met de klok die ons de weg wijst...’
Op het televisiescherm wachten een oude man en zijn vrouw tot hun tijd verstreken is. De liefde is al voorbij, dat hoort Nina aan de intonatie van hun stem. Terwijl ze naast elkaar praten en zij hem vanop afstand observeert, laat zijn blik de fiets niet los die in een hoek van de eenvoudig gemeubileerde huiskamer staat. Het is geen spreken meer wat de vrouw doet... die Elise mijmert hardop want hij luistert toch
| |
| |
maar half. En nu kruipt Jozef op de fiets? Daar mag hij dromen zoveel hij wil, al laat haar stem hem niet met rust: ‘Toch hou ik van je angst. Je wordt er zo weerloos van. Soms zou ik een pauw willen zijn om de leegte te versieren...’ Jozef komt nu op dreef en Elise neemt haar herinneringen terug. Ze zijn van haar - hij heeft ze niet gedeeld. Hun wrange dialoog herinnert Nina heel sterk aan de monologen die haar ouders voerden. Haar vader was ook zo'n naïef, ongeduldig kind.
Maar deze man is getemd en fietst voortaan in de huiskamer. Zou hij bang zijn dat ze hem toch nog klein zal krijgen? Hij is het al, maar doet alsof hij dat niet weet. In zijn zoetzure opmerkingen - het zijn geen antwoorden op wat zij insinueert - komt hij menselijker over dan zij. Dan trapt hij weer op de fiets, op de vlucht voor haar laatste illusies.
Hoe vaak heeft zij dat als kind meegemaakt! Vader die soms dagenlang verdween om niets van zijn verdriet te laten merken. Daarom hield ze zoveel van hem en had ze hem gekozen. Hun ruzies hield ze niet uit. Dan liep ze weg, de straat op. En toch was hun huwelijk ook een avontuur. Zijn avontuur, had haar moeder eens nijdig opgemerkt. Ze geloofde vader toen al niet meer. Maar voor het zover was en ze zijn ‘malse wederhelft’ niet meer wou zijn... Vader had van die rare uitspraken.
Een jonge vrouw die met pingpongballen speelt, is intussen in beeld gekomen. De oude vrouw wordt er stil van, want Lola is een van de schimmen waarop ze wacht. En hij vergeet te trappen:
‘...Lola met de pingpongballen: de eeuwige Eva, de lachende teef. Zag je haar? Dat was Lola!’
‘Ik zei het je toch! Maar het gaat vlugger dan ik dacht. Eerst Lola en dan... onze lieve schimmen.’
Vader zou het begrijpen - zo'n vlaag van verliefdheid. Komt er dan nooit een eind aan je paniek?... vroeg Tristo. Laat me niet alleen treuren... dàt verwacht hij! En zij zou het verleden nu willen afwerpen. Het is een dood nest - gedaan ermee. Anders leeft ze binnenkort alleen nog maar in nostalgie zoals die oude vrouw. En op wie zou die nu nog wachten! Nee - ze wachten allebei. Want toen Lola verdween,
| |
| |
is Elise bij Jozef gekomen. Waarom gaat ze nu op de vloer zitten? En hij geeft het ook op - hij komt van zijn fiets af. Samen zitten ze nu achter de wielen en als Elise daarop met haar rechterhand een wiel in beweging brengt, dringt er een stem in de ruimte tot hen door:
die op verstening wachten
wachtend tot de dood ons wegblaast
dan een luchtbel van bloed...
Dan wordt alles vaag. In haar droom vloeien witte wolken, fascinerende vormen die elkaar omstrengelen, over in een vreemd gezicht. Maar de man die in het vliegtuig naast haar zit, draagt een zwarte pruik. Het is Robert niet - iemand tilt haar op en voert haar weg naar een diep bed... Loopt Tristo op zijn tenen weg? En Minneke Maan snikt, ze valt nu samen met haar uit elkaar.
Nina kwam terug, meer wil Tristo niet weten. Want de nieuwe, groene jurk van kunstzijde die Nina op de divan liet slingeren, gaf hem alles te verstaan. Ze is ‘smoor’, hij kent die verhitte toestanden. Wat er op volgt... daar wacht hij nu al op. Ze zal even een droeve zuster voor hem zijn, en op die verblindende schoonheid is hij verliefd.
| |
| |
Hij wou dat hij Nina dan kon verzilveren.
Maar wat een vreemd televisiespel: een man op een fiets in een huiskamer? Een oude vrouw kruipt er nu ook op - ze gaat achterop zitten:
‘... Wat doe je nu?’
‘Ik kom bij jou, Jozef.’
‘...Het is weg.’
‘Wat?’
‘...Dat gevoel van beklemming. Dat had je eerder moeten doen, Elise.’
‘...Waarom trap je nu niet meer?’
‘Het is overbodig.’
‘...Hoor je dat?’
‘Ja.’
‘Alsof er blaren vallen, altijd maar opnieuw.’
| |
5. De kooi
‘Ze rende het huis uit. Op haar kousen, Mijnheer Tristo. En ze droeg iets in haar arm... Ik heb nog geroepen maar ze zag me niet. Zonder schoenen zal ze wel niet ver lopen in dit weer...’ De buurvrouw had hem toen onderzoekend aangekeken: was hij haar medelijden wel waard? Daar leek het op, denkt hij.
Het zal rond vier uur gebeurd zijn. Hij had toen koffie gedronken tijdens de werkpauze en de filmprogramma's nagekeken in de krant. Vanavond zou hij haar uitnodigen, meenemen naar een restaurant en daarna naar de bioscoop. Zo vermeden ze een al te pijnlijk gesprek of het moment van de waarheid waar ze toch niet meer in geloofden.
Hij kon zich vandaag nergens op concentreren. Flitsen van hun verliefd verleden bleven hem obsederen als om de kwetsbare plek van zijn geheugen nog meer te verzieken. Hij had Nina in een hotelkamer genomen en in het maanlicht bemind. Ze ijlde weg - hij wachtte op haar in een station of liep langs een strand achter haar schaduw aan. Maar het bleek een vrouw in een blauw mantelpak te zijn die hij achtervolgde, een Nina zonder genade. Ineens moest hij rechtsomkeert maken. Zo kon zij hem beter opjagen, hij zou voortaan haar machte- | |
| |
lozegids zijn. En hoewel zij hem nu volgde, wist hij dat ze hem alleen zou laten als ze haar doel bereikte.
Ook vanmorgen toen hij hier weggegaan was, liet de beklemming hem niet los. En in zijn kantoor had de lege plek op zijn bureau hem meer pijn gedaan dan gewoonlijk. Daar had de plant gestaan die zij zo vol minachting terug van hem aangenomen had: ‘Hij haalt het dus ook niet, ginder...’ Hoe treurig had Nina geglimlacht toen hij haar op bed had gelegd, gisteravond. Hij had nog in haar hand geknepen - ze hoefde zich niet schuldig te voelen. Maar hij bestond al niet meer voor haar: ‘Ga maar weg’, zei ze.
Waarom heeft hij haar vanmiddag niet opgebeld... Dat kan hij zich toch niet veroorloven: hij verloor dus zijn beheersing? Als Nina zou begrijpen waarom, dan zou hij aan haar grillen overgeleverd worden als aan een ziek kind dat graag met vuur speelt. Daarom heeft ze het gedaan. En wie heeft ze nu vooral gestraft?
Ze dronk weer veel de laatste tijd. Nina liep er verweesd bij - een stille vrouw van verdriet die doof van begeerte geworden was. En in haar slaap zweette ze de herfst uit... hij durft haar bijna niet meer aanraken. Want hij is bang dat er op een dag niets meer zal zijn, ook geen vertederende zeepbel meer die hem verzoent met de felste pijn en daar gelooft hij nog wel in. Niet in Nina's opwinding - daar leent zij zich voor. Ze wordt blind tijdens haar orgasme en beseft niet hoe traag de zeepbel dan wegdrijft als een droom in een droom. Ze droeg een pak in haar armen, had de buurvrouw gezegd. Misschien Beatrice of Minneke Maan... Niet de onbekende geliefde, die is mee opgebrand: ‘Je gelooft me niet maar ik maak geen poppen meer. Beatrice is mijn laatste kind. Neem me eens mee op reis, Tristo...’ Die reis heeft hij geboekt. Vier dagen naar Rhodos: Mijnheer en Mevrouw Tristo, hotel Ikarus. Van 24 tot 28 december. En terwijl hij de folders doorkeek en de prijzen vergeleek met de luxe die ze voorstelden, had Nina hier haar laatste ritueel gehouden.
Het scenario van die film telt maar een actrice: Nina, de kamerheks. Ze zit op de divan en trekt een voor een de vergulde haarspelden uit die haar chignon bijeenhouden. Haar blonde lokken vallen nu op haar schouders, krulornamenten die haar gestalte oplichten wanneer ze zich opricht en naar het venster loopt. Tussen de planten verborgen
| |
| |
als een groene fee staart Nina voor zich uit... Weet ze nog wel wat ze doet? Aarzelend is ze naar het buffet gelopen waaruit ze een doos met kaarsen haalt. Nu ze even van het scherm verdwijnt, slaat de muziek aan: een Serenade van Mozart die ze luider aanzet als ze terugkomt met vier flessen. Die zet ze op een tafel neer en duwt er de kaarsen in. Het lukt haar niet meteen - Nina neemt een mesje. Terwijl ze de kaarsen afschraapt, glimlacht ze meewarig naar haar poppen. Shéhé, Beatrice, de onbekende geliefde, het klachtenwijfje, Selerina en Papavertje installeerde ze op stoelen, alleen Minneke Maan leunt tegen de rug van het buffet.
‘... Zie je wel, Selerina? Ik zei het je toch! Robert komt niet meer. En jij klachtenwijfje? Ik doe je nooit meer pijn. Jou neem ik overal mee, we zullen samen oud worden. Shéhé moet maar bij Tristo blijven - zij kan goed verhaaltjes verzinnen. En Minneke Maan? Zij mag dadelijk terug onder de kandelaar. Minneke, dat is mijn droefste drift. En dat hoort hij niet graag, de Verloochende. Nee, hij heeft daar een ander woord voor... Eigenlijk lijk jij op hem, Beatrice. Toen ik jou opzette, heb ik de dood geroepen. Daar is hij al, de Verloochende. Ook in mijn droom zag hij eruit als magere Hein. Hij zou me naar de overkant willen brengen waar het leven voorgoed verloren is. Mijn salon is nog zo'n mausoleum - zelfs de planten treuren hier. En jij, mijn onbekende geliefde? Jouw hand zal de brandende kaarsen aftasten. Jij moet eerst warm worden, net vóór de uilevlucht. Het is de schemering die me dol maakt. Viel er nu maar sneeuw! Ik zou die Serenade nog eens spelen. Nu niet - het is al op komst. Wat weet ik niet meer. Hoor de kaarsen eens sissen, Papavertje! Kom, ik zal met jou dansen. Val nu niet om, klachtenwijfje, ik dans nog even met Papavertje. En daarna geef ik jullie nog een zoen, zoals Judas zijn onnozele Christus...’
En toen heeft ze haar schoenen uitgedaan en wou ze flamenco's dansen. Zo danst Nina altijd... maar vandaag vierde ze het feest van de toverheks. Is de schim die voor zijn ogen danst nog wel een menselijk wezen? Man of vrouw, het doet er niet toe. En die ziet niets meer en heeft de onbekende niet horen schroeien en smeulend ineenschrompelen. Het vuur zal zich snel uitgebreid hebben, gretig de meubels en de poppen likkend vóór het los zou breken in de hall... De buurvrouw had de politie gewaarschuwd. En de brandweer, Mijnheer Tristo.
| |
| |
Men had vruchteloos geprobeerd hem te bereiken.
Ja, hij was vroeger van kantoor weggegaan. En voor een keer had hij de bus niet genomen... Wie zou er hem verwelkomen: Nina of Beatrice? Tijdens die wandeling had hij zich voorgenomen een geschenk voor haar te kopen, wat hij tenslotte niet had gedaan. En weer joeg het beeld van een hopeloze Nina hem op. Steeds sneller begon hij te lopen, al had hij niettemin de langste weg gekozen. Gekozen? Ach nee.
De muren van het huis staan nog overeind maar in de uitgebrande kamers hebben vuur en water een gevecht geleverd zoals Nina met hem, vroeger. Glasscherven liggen tussen de vernielde asters en bloemperken in de voortuin verspreid en de plant waarover hij bijna uitgegleden is, heeft geen vingers meer... Daar staat hij - alleen met de dode poppen. Want ze waren in leven, dat beseft hij nu. En Nina was hun vroedvrouw, zij blies haar adem in hun binnenste. Aan de kleur van de lapjes stof herkent hij ze en Minnekes rosse pruik is ook niet volledig verast. Maar de onbekende geliefde... Ze heeft geen lijfje meer, haar siamees hoofdje is onder de vensterbank gerold: ‘Je zou ons eens binnenste buiten moeten keren... al die Nina's zonder ingewanden...’ Beatrices voorspelling komt uit. Wat nu begint, heeft niets meer met de herfst te maken. Hij zal het haar zeggen, dadelijk: ‘Nina, nu is het midwinter.’ En haar kleine voetjes in zijn handen verwarmend, zal hij haar alles bekennen. Alles? Waarom hij het mesje opgeraapt heeft, bereid om tot het uiterste te gaan als hij hiermee ook de schaduwen die hem omcirkelen zou kunnen vernietigen.
Er is geen ontkomen aan de stem van het verdriet. Sinds het vuur de materie overwonnen heeft, trilt zijn symfonie nog na in de zwartgeblakerde kamer. Zij neemt nu de leegte in en voert hem niet langer naar een dieptepunt maar naar een andere, veel vreemder bestemming. Ze houdt niet op, die elegie: in hem, in haar, in hen... Is Nina hier dan niet weggevlucht? Ze kijkt hem aan. Ze blijft hem aankijken met parelen pupillen en wimpers als de poten van een razende kruisspin. Dadelijk beschuldigt ze hem weer: ‘Jij? Jij bent overal...’
Verminkt, denkt hij. Zo voelt hij zich vanavond. Daarom heeft hij het mesje genomen. Ze moest blind worden, de onbekende.
|
|